Ezekiel 21

1En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 2Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, en drup tegen de heiligdommen, en profeteer tegen het land van Israël;
 zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, Zie boven Eze 20:46 .
,
 drup tegen Dat is, stel leer, straf en vermaning voor. Zie Deu 32:2 .
,
 de heiligdommen, Versta, den tempel des Heeren, over welken de Joden alzo roemden en pochten, alsof hij niet had kunnen uitgeroeid worden, Jer 7:4 . Het getal van velen wordt gebruikt, omdat deze tempel verscheidene delen had; zie Lev 26:31 .
,
  land van Israël; Versta, het land van Juda, hetwelk een deel was van het land Kanaän, dat de Heere den Israëlieten tot hun erfdeel beloofd had. Zie boven Eze 6:2 .
3En zeg tot het land van Israël: Alzo zegt de Heere: Ziet, Ik wil aan u, en Ik zal Mijn zwaard uit zijn schede trekken; en Ik zal van u uitroeien den rechtvaardige en den goddeloze.
 Ik wil aan u, Alsof de Heere zeide: De Babyloniërs hebben het niet alleen tegen u, maar Ik zelf ben uwe wederpartij, bereid om u te verderven; zie boven Eze 13:8 .
,
 zwaard uit zijn schede trekken; Menselijkerwijze van God gesproken, gelijk ook Lev 26:33 . Zwaard voor de straf van den oorlog, Lev 26:6 . Somtijds schijnt het nog andere straffen te begrijpen, gelijk Job 19:29 ; gelijk de oorlog ene zee van alle plagen is; zie ook Psa 22:21 .
,
 rechtvaardige en den goddeloze Versta, den rechtvaardige in schijn, en niet in waarheid, gelijk boven Eze 3:20 , zie de aantekening. Of den rechtvaardige in vergelijking met den goddeloze, die onrechtvaardiger is. Die minder goddeloos is, wordt gerechtvaardigd van dengene, die goddelozer is; dat is, rechtvaardiger geacht ten aanzien van hem; zie boven Eze 16:51-52 . Zo men het woord rechtvaardig verstaan wil van den waren vrome, zo wordt hij met den goddeloze gestraft, omdat hij bij denzelven blijft, hoewel de vrome niet vergaat gelijk de goddeloze; vergelijk Rev 18:4 .
4Omdat Ik dan van u uitroeien zal den rechtvaardige en den goddeloze, daarom zal Mijn zwaard uit zijn schede uitgaan tegen alle vlees, van het zuiden tot het noorden.
 tegen alle vlees, Zie boven Eze 20:47-48 .
5En alle vlees zal weten, dat Ik, de Heere, Mijn zwaard uit zijn schede getrokken heb; het zal niet meer wederkeren.
 niet meer wederkeren Dat is, niet weder in de schede gestoken worden; dat is niet ophouden te verderven, voordat het mijn volle wraak zal uitgevoerd hebben.
6Maar gij, mensenkind, zucht; zucht voor hun ogen met verbreking der lenden en met bitterheid.
 zucht; zucht Te weten om af te beelden het gekerm en gehuil, dat de Joden zouden maken, als zij de tijding krijgen zouden van de aankomst der Chaldeën.
,
 hun ogen Te weten van het volk, bij hetwelk gij woont. Want de daad van den profeet moest de gemeente een zeker voorteken zijn van de straffen, die over de Joden in Judea en Chaldea komen zouden.
,
 verbreking der lenden Dat is, met zulke zware ophaling van den adem uit de diepte van het lijf en met zodanigen gang en wringing der leden, alsof hem de lenden verbroken waren.
,
 met bitterheid Dat is, met zeer innerlijke smartende droefheid. Vergelijk 2Ki 4:27 .
7En het zal geschieden, als zij tot u zeggen zullen: Waarom zucht gij, dat gij zeggen zult: Om het gerucht, want het komt! en alle hart zal versmelten, en alle handen zullen verslappen, en alle geest zal inkrimpen, en alle knieën als water henenvlieten; ziet, het komt, en het zal geschieden, spreekt de Heere Heere.
 gerucht, Dat is, de zekere tijding van de komst der Chaldeën, om u te verderven.
,
 zal versmelten, Te weten door vrees. Zie Deu 1:28 en Jos 2:11 .
,
 zullen verslappen, Door verbaasdheid en ontsteltenis; zie 2Sa 4:1 .
,
 geest Dat is, moed; zie Pro 15:13 .
,
 inkrimpen, Dat is, door het gevoel zijner ellenden benauwd, geperst en geprand zijn. Het tegendeel is als het hart zich wijd uitbreidt; Psa 119:32 .
,
 henenvlieten; Hebreeuws, heengaan; dat is, hunne kracht verliezen. Zie boven Eze 7:17 .
,
 komt, Te weten het gerucht, recht tevoren vermeld.
8Wederom geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 9Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook geveegd.
 Het zwaard, Versta door het zwaard de plaag van den oorlog. Zie Lev 26:6 .
,
 het zwaard is Het woord is verdubbeld om de grootheid en zekerheid der zaak, die verhaald wordt, mitsgaders de beweging desgenen, die het verhaal doet, uit te drukken, alsook om dengenen, wien het verhaal aangaat, tot hartelijke beweging te verwekken; vergelijk 2Ki 4:19 ; Isa 26:5 ; Jer 4:19 , en onder vs.28.
,
 gescherpt, Te weten om te straffen en te verderven.
,
 geveegd Dat is, schoon, net en sierlijk gemaakt.
10Het is gescherpt, opdat het een slachting slachte; het is geveegd, opdat het een glinster hebbe; of wij dan zullen vrolijk zijn? het is de roede Mijns Zoons, die alle hout versmaadt.
 een slachting slachte; Versta hierdoor de doding en vermoording der Joden door het zwaard en de wapens der Chaldeën. Het Hebreeuwse woord is ook zo genomen Psa 37:14 ; Isa 34:6 ; Jer 25:34 . Anders betekent het de slachting der beesten tot spijs en voeding van de mensen, Gen 43:16 ; Pro 9:2 , zie de aantekening.
,
 een glinster hebbe; Dat is bekwaam is om te verschrikken en te vermoorden; vergelijk Deu 32:41 ; Job 20:25 , en de aantekening.
,
 of wij dan zullen vrolijk zijn? Sommigen nemen dit voor de woorden van den profeet tot de Joden, met welke hij reden geeft waarom men moest zuchten, gelijk hem belast was, boven vs.6; namelijk omdat er geen oorzaak was van blijdschap, maar wel van zwaar zuchten. Hebreeuws, of wij zullen vrolijk zijn.
,
 het is Te weten het voorgemelde zwaard. Dit zijn de woorden Gods tot den profeet.
,
 de roede Dat is, de gesel, of straf; zie Job 9:34 .
,
 Mijns Zoons, Dat is, waar Ik mijn zoon mede kastijd, te weten mijn volk Israël, hetwelk zo genaamd wordt ten aanzien van het verbond der genade; zie Exo 4:22 , en de aantekening. Of versta den natuurlijken en eeuwigen Zoon Gods, door wien de Vader zijne oordelen uitvoert; Psa 2:7-9 , Psa 2:12 .
,
 die Te weten roede.
,
 alle hout Sommigen, alle geboomte; dat is alle mensen, die in Juda overig waren, hogen en lagen, vorsten en de gemeente; zie onder vs.12.
,
 versmaadt Dat is, zo sterk en taai is, dat zij tegen geen hout, hoe hard dat ook zij, met slaan wordt gebroken. Anders: de stam van mijn zoon versmaadt alle hout; dat is, mijn volk vraagt naar geen vaderlijke kastijding, daarom zal Ik met het zwaard straffen.
11En Hij heeft hetzelve te vegen gegeven, opdat men het met de hand handelen zou; dat zwaard is gescherpt, en dat is geveegd, om hetzelve in de hand des doodslagers te geven.
 Hij heeft Namelijk God.
,
 hetzelve te vegen gegeven, Te weten zwaard.
,
 des doodslagers te geven Dat is, van den koning van Babel en zijn heirleger.
12Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn tegen Mijn volk, het zal zijn tegen al de vorsten van Israël; verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn; daarom klop op de heup.
 hetzelve zal zijn Te weten dat gescherpt en geveegd zwaard.
,
 tegen Mijn volk, Te weten om dat te verdelgen en uit te roeien.
,
 verschrikkingen Anders: zij, te weten de voorgemelde vorsten, zullen in het zwaard nedergestoten worden met mijn volk; dat is, zullen in het zwaard vallen en door den oorlog omkomen.
,
 klop op de heup Te weten tot een teken van grote droefheid; zie Jer 31:19 .
13Als er beproeving was, wat was het toen? Zou er dan ook geen versmadende roede zijn, spreekt de Heere Heere.
 beproeving was, Te weten waardoor Ik mijn volk hier tevoren beproefd heb door de Chaldeën en andere vijanden, die hen zeer geplaagd hebben; 2Ki 23:33 , en 2Ki 24:1 , enz.; 2Ch 36:3 , enz. Anders: indien het ene beproeving ware, wat zou het zijn? en zou hij [evenwel] niet een versmadende stam zijn?
,
 wat was het toen? Dat is, wat heeft het geholpen, te weten tot verbetering van mijn volk? Hij wil zeggen, niet met al.
,
 Zou er dan Anders: zou het dan [te weten mijn volk] ook [onder] de versmadende roede niet zijn!
,
 ook geen Te weten naardien het volk zich hoe langer hoe erger aanstelt.
,
 versmadende roede Zie boven vs.10.
,
 zijn, Door welke zij naar behoren gestraft worden.
14Daarom gij, mensenkind, profeteer, en sla hand tegen hand; want het zwaard zal verdubbeld worden ten derden male, het is het zwaard dergenen, die verslagen zullen worden; het is het zwaard der groten, die verslagen zullen worden, dat tot hen in de binnenste kameren indringen zal.
 sla hand tegen hand; Dat is, sla de handen samen, te weten tot een teken van ontsteltenis en droefheid over de moedwillige verkeerdheid der Joden en hun verschrikkelijken ondergang. Alzo boven Eze 6:11 . Zie de aantekening. Het kan ook zijn dat den profeet dit handklappen bevolen wordt, om te betekenen hoe de Chaldeën elkander ophitsen zouden om de Joden aan te vallen. Vergelijk vs.17, en onder Eze 22:13 .
,
 ten derden male, Dat is, dikwijls gebruikt worden om de Joden te verderven. Of versta dit van drie grote slachtingen, die de Chaldeën onder de Joden gedaan hebben. Zie van de eerste, 2Ki 25:5-7 ; Jer 52:8-11 , van de tweede, 2Ki 25:8-10 , enz.; Jer 52:12-14 , enz. en van de derde, die na den dood van Gedalia onder de Joden, die in Egypte gevlucht waren, van de Chaldeën ook gedaan is. Zie Jer 41 , Jer 42 , Jer 43 , Jer 44 , Jer 45 , Jer 46 .
,
 dergenen, Dat is, hetwelk vele mensen verslaan of ombrengen zal.
,
 groten, Dat is, waarmede niet alleen geringe en gemene lieden, maar ook heren en vorsten verslagen zullen worden. Zie van het woord groten, aldus genomen, 2Ki 5:1 , en 2Ki 10:6 , en de aantekening.
,
 tot hen in de binnenste kameren Dat is, tot degenen, die zich in de verborgenste plaatsen versteken zullen om het zwaard te ontgaan; vergelijk 1Ki 20:30 , en 1Ki 22:25 . Hebreeuws, da tot hen in het binnenste inkameren zal, of is inkamerende.
15Ik heb de punt des zwaards gezet tegen al hun poorten, opdat het hart versmelte, en de aanstoten vermenigvuldigen; ach, het is toegemaakt, opdat het glinstere, het is ingewonden om te slachten.
 punt des zwaards Of, scherpte, of glans. Anderen vertalen het woord schrik, slachting, of geroep. Het wordt alleen hier gevonden.
,
 hun poorten, Dat is, tegen hunne steden, sterkten, welke hier in voortijden bestonden in hunne poorten; zie Gen 22:17 .
,
 versmelte, Dat is, door angst en vrees verga, en alle kracht verlieze. Alzo Jos 2:9 , Jos 2:24 ; Job 30:22 .
,
 de aanstoten vermenigvuldigen; Dat is, gelegenheden van vallen, waarin zij zich storten en verderven zullen, zoekende wel de gevaren te ontkomen, en hun leven te behouden; maar zouden zich van het ene ongeluk in het andere vinden; vergelijk boven Eze 7:19 .
,
 ach, Dit zijn de woorden van den profeet, beklagende de ellende van zijn volk.
,
 het is toegemaakt, Te weten het zwaard.
,
 opdat het glinstere, Hebreeuws, ter glinstering; dat is, opdat het bekwaam zij om de moedwillige Joden te verschrikken en te verderven; vergelijk boven vs.10, en onder vs.28.
,
 is ingewonden om te slachten Dat is, weggelegd om hetzelve ter slachting gereed te hebben. Anders: gescherpt.
16Houd u bijeen, o zwaard! keer u rechtsom, schik u, keer u linksom, waarhenen uw aangezicht gesteld is.
 Houd u bijeen, Hebreeuws, houd u bijeen, ga ter rechterhand, schik u, ga ter linkerhand; zie van deze manier van spreken Psa 45:5 . De Heere spreekt hier het zwaard toe, alsof het de krijgsman ware, die het gebruiken moest. Zie Job 14:7 . Hij beveelt het dat het zich voege en samen verenige met de andere zwaarden of krijgslieden zijner bende, om met enen moed en kracht den vijand op het lijf te vallen, hetzij ter rechter-of ter linkerhand.
,
 waarhenen Dat is, tot welk deel of oord van Judea het zou mogen wezen dat gij gelast zijt om daar moorderij en verwoesting aan te richten. Spaar niets noch iemand.
17En Ik Zelf zal ook Mijn hand tegen Mijn hand slaan, en Mijn grimmigheid doen rusten; Ik, de Heere, heb het gesproken.
 slaan, Te weten om den Chaldeën moed te geven, hen aan te hitsen en op te jagen tot het verderven en uitroeien der Joodse natie; zie boven de aantekening vs.14. Versta dat dit zo blijken zou door de uitkomst der zaak, dat het doen der Chaldeën met Gods rechtvaardigen wil overeenkwam.
,
 Mijn grimmigheid Dat is mijn moed aan u koelen en mijn toorn aan u verzadigen; vergelijk boven Eze 5:13 .
18Wederom geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 19Gij nu, mensenkind, stel u twee wegen voor, waardoor het zwaard des konings van Babel komt; uit een land zullen zij beide voortkomen; en kies een zijde, kies ze aan het hoofd van den weg der stad.
 stel u Te weten op een tafereel af te malen en uit te drukken, gelijk boven Eze 4:1-2 .
,
 twee wegen voor, Te weten beide voortkomende uit het land van Babylonië, waarvan de ene was ter rechterhand, om in Judea te komen, de andere ter linkerhand, om te komen in het land der Ammonieten. Nebukadnezar nu beraadslaagde welk land hij in dezen tocht eerst aantasten zou, hetwelk hier met deze twee wegen betekend wordt.
,
 een land Te weten Babylonië. Of, uit eens land; dat is, van den koning van Babel.
,
 zijde, Hebreeuws, hand; zie Pro 8:3 , en de aantekening. Versta, vanwaar de koning van Babel in het Joodse land invallen zou.
,
 aan het hoofd van den weg Dat is, aan het begin van den tweeweg, te weten aan den weg, die naar de stad Jeruzalem loopt. Het is ene profetie, dat Nebukadnezar eerst het Joodse land zou zien aan zich te brengen, om daarna de Ammonieten te overweldigen.
20Gij zult een weg voorstellen, waardoor het zwaard inkomen zal tegen Rabba der kinderen Ammons, of tegen Juda, tot de vaste stad Jeruzalem.
 Rabba der kinderen Ammons, Zie 2Sa 11:1 .
21Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding staan, aan het hoofd van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken; hij zal zijn pijlen slijpen; hij zal de terafim vragen, hij zal de lever bezien.
 zal aan de Te weten als hij met een heirleger uit zijn land zuidwaarts optrekken zal om een krijgstocht te doen. In het Hebreeuws wordt de verleden tijd gebruikt: heeft gestaan, om te tonen de zekerheid van dit verhaal, alsof het alrede geschied ware.
,
 wegscheiding Hebreeuws, moeder van den weg. Versta, een tweesprong, of tweeweg, die in twee wegen verdeeld wordt. De wegscheiding is ene moeder der wegen genaamd, omdat daaruit andere wegen voortkomen, gelijk uit ene moeder kinderen.
,
 staan, Te weten, gelijk een die twijfelt welken weg hij ingaan zal, namelijk die ter rechterhand ligt, of die ligt ter linkerhand.
,
 het hoofd van de twee wegen, Dat is, het begin, den ingang; zie boven Eze 16:25 , en de aantekening.
,
 waarzegging te gebruiken; Hebreeuws, waarzegging te waarzeggen; dat is waarzegging te gebruiken, of met waarzegging om te gaan; zie van het woord waarzegging, Pro 16:10 . De zin is dat hij de kunst zijner afgodische waarzegging zou in het werk stellen, om te zien welken weg hij ingaan zou.
,
 slijpen; Te weten ten einde dat ze hem, als hij die naar zijn bijgelovige manier gebruikt zou hebben, te verstaan mochten geven welken weg hij kiezen zou. Anderen vertalen het woord pijlen, messen, welke geveegd en genet werden, als men vele offeranden daarmede gedaan had, uit welke de heidenen hunne waarzeggingen maakten.
,
 terafim Zie Gen 31:19 .
,
 vragen, Te weten om raad.
,
 lever bezien Te weten van hun geslachte beesten. Uit de gestaltenis nu der lever oordeelden zij naar hun afgodische bijgelovigheid, wat hun te doen of te laten stond.
22De waarzegging zal aan zijn rechterhand zijn op Jeruzalem, om hoofdmannen te stellen, om den mond te openen in het doodslaan, om de stem op te heffen met gejuich, om stormrammen te stellen tegen de poorten, om sterkten op te werpen, om bolwerken te bouwen.
 op Jeruzalem, Dat is, de waarzegging zal uitwijzen dat Nebukadnezar de rechterhand moest kiezen, om Jeruzalem eerst te belegeren.
,
 hoofdmannen Het Hebreeuwse woord is alzo genomen 2Ki 11:5 ; maar in het volgende van vs.22 betekent het stormrammen, gelijk ook boven Eze 4:2 .
,
 te stellen, Dat is, de belegering tegen Jeruzalem aan te grijpen en te ordineren.
,
 den mond te openen Dat is, met groot geroep de krijgslieden tot het vermoorden en verderven der Joden aan te drijven, of tot opening van enig gat in den muur, waardoor zij mochten inbreken. Het volgende woord gejuich kan ook overgezet worden een gebroken geklank.
,
 de stem op te heffen Dat is, met een vreeslijk veldgeschrei de vijanden te verschrikken en de stad aan te vallen.
,
 stormrammen te stellen tegen de poorten, Zie boven Eze 4:2 .
23Dit zal hun in hun ogen als een ijdel waarzeggen zijn, omdat zij met eden beedigd zijn onder hen; maar hij zal der ongerechtigheid gedenken, opdat zij gegrepen worden.
 Dit zal Dat is, deze uwe profetie.
,
 hun Te weten den Joden.
,
 in hun ogen Dat is, in hun oordeel; zie Job 18:3 .
,
 ijdel waarzeggen zijn, Hebreeuws, een waarzeggen der ijdelheid, of leugen; vergelijk onder vs.29.
,
 onder hen; Namelijk de Joden met de Egyptenaars, of ook andere omliggende volken, die den Joden met den eed beloofd hadden, dat zij hen tegen de Chaldeën beschermen zouden. Sommigen verstaan het van den eed met welken zij aan den koning van Babel verplicht waren; uit het volgende.
,
 hij zal der Namelijk de koning van Babel.
,
 ongerechtigheid gedenken, Versta, de ontrouw en meinedigheid, die de koning Zedekia in het breken van het verbond, gemaakt met Nebukadnezar, bewezen had.
,
 opdat zij Namelijk de Joden in Jeruzalem wonende en daaronder behorende.
,
 gegrepen worden Of gevangen, of ingenomen worden; dat is door wapenen overwonnen, overweldigd en gevankelijk weggevoerd worden.
24Daarom zegt de Heere Heere alzo: Omdat gijlieden uwer ongerechtigheid doet gedenken, doordien uw overtredingen ontdekt worden, zodat uw zonden gezien worden in al uw handelingen; omdat uwer gedacht wordt, zult gij met de hand gegrepen worden.
 doet gedenken, Te weten mij en den koning van Babylonië doet gij ze gedenken, door in uwe meinedigheid moedwilliglijk en openbaar voort te gaan, en daarin u te versterken door nieuwe verbonden, die gij met andere volken tegen den koning van Babel hebt opgericht.
,
 hand gegrepen worden Te weten van Nebukadnezar, dat is door zijn machtig heirleger.
25En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël, wiens dag komen zal, ten tijde der uiterste ongerechtigheid;
 o onheilig, Hij meent Zedekia den koning van Juda.
,
  goddeloos vorst van Israël, Te weten door afgoderij tegen God, meinedigheid, tegen den koning Nebukadnezar, wreedheid tegen zijne onderzaten, enz.
,
 dag komen zal, Te weten van uw straf en ondergang. Zie Job 18:20 , en de aantekening, en Psa 37:13 ; idem, hieronder vs.29.
,
 tijde der uiterste ongerechtigheid; Dat is, als de ongerechtigheid op het hoogste gekomen en vol zal zijn, Gen 15:16 . Hebreeuws, ten tijde der ongerechtigheid van het einde, of van het uiterste; dat is de uiterste of eindelijke ongerechtigheid; of men kan met sommigen door ongerechtigheid verstaan [gelijk elders] de straf der ongerechtigheid en van het einde; dat is die een einde met hen zal uitmaken. Alzo onder vs.29, en Eze 35:5 .
26Alzo zegt de Heere Heere: Doe dien hoed weg, en hef dien kroon af, deze zal dezelfde niet wezen; Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is.
 weg, Te weten van uw hoofd; zie van dezen hoed Exo 28:4 .
,
 dezelfde niet wezen; dat is, uw kroon niet meer wezen, dat is, gij zult niet meer koning zijn.
,
 nederig is, Versta, den koning Jojachin, die in de Babylonische gevangenschap was, van wiens verhoging zie 2Ki 25:27 , enz.
,
 die hoog is Dat is, Zedekia, die nu wel koning was, maar haast zou gevangen, verblind en weggevoerd worden. Zie 2Ki 25:6-7 .
27Ik zal die kroon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat hij kome, die daartoe recht heeft, en dien Ik geven zal.
 die kroon Te weten die kroon, van welke in vs.26 gemeld is.
,
 omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; Dat is gans uitroeien, omwerpen en verderven. Hetzelfde wordt driemalen herhaald om de zekerheid van het verhaal en den ijver van den profeet aan te wijzen, alsook om degenen, wien het aanging, sterkelijk te bewegen. Vergelijk Jer 7:4 , en Jer 22:29 . Het Hebreeuwse woord is zo genomen, Isa 24:1 .
,
 zij zal niet zijn, Dat is, daar zal geen koning zijn uit den stam van Juda.
,
 daartoe recht heeft, Te weten om de kroon te hebben. Deze is onze Heere Jezus Christus, die de ware zoon en opvolgers is van David.
,
 dat geven zal Te weten recht.
28En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere Heere, van de kinderen Ammons, en van hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is ter slachting geveegd om te verdoen, om te glinsteren;
 smading; Te weten die zij mijn volk aangedaan hebben; van welke zie onder Eze 25:6 ; Zep 2:8 .
,
 het zwaard is Van gelijke verdubbeling van dit woord zie boven vs.9.
,
 uitgetrokken, Hebreeuws, geopend; zie Psa 37:14 .
,
 slachting geveegd Te weten van u, o Ammonieten, die gij mede van den koning Nebukadnezar afgevallen zijt en het verderf niet zult ontgaan, ofschoon Jeruzalem voorgaat.
,
 om te verdoen, Anders: om te vatten, of te houden.
,
 om te glinsteren; Anders: om de glinstering; dat is omdat het zo toebereid is tot glinsterens toe, dat het met de slachting ook grote verschrikking zal aanrichten; vergelijk boven vs.10.
29Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen, die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde der uiterste ongerechtigheid.
 zij Versta, de valse profeten der Ammonieten.
,
 u Hij spreekt het Ammonietische volk toe.
,
 ijdelheid zien, Dat is, valsheid profeteren, te weten van vrede. Want terwijl zij u alzo pluimstrijken, zullen u de Chaldeën overvallen.
,
 de halzen te stellen Dat is, om vreugde te verwekken over de Joden, die van de Chaldeën verdrukt zijn, even alsof zij deze verdrukking niet hadden te verwachten.
,
 die van de goddelozen Hebreeuws, der verslagenen der goddelozen. Versta, de Joden, die van de Chaldeën vermoord waren.
,
 welker Te weten verslagenen.
,
 dag gekomen was Zie boven vs.25.
30Keer uw zwaard weder in zijn schede! In de plaats, waar gij geschapen zijt, in het land uwer woningen zal Ik u richten.
 Keer uw zwaard weder Dat is, wedersta de Chaldeën niet; want het zal u niet helpen. Anders: zou Ik [het zwaard] weder in zijne schede keren? Hij wil zeggen: Neen, maar in de plaats, enz.
,
 waar gij geschapen zijt, Dat is, in uw vaderland, waarin gij geboren zijt.
,
 woningen Anders: uwer handelingen.
,
 richten Dat is, straffen door het zwaard der Chaldeën. Zie Gen 15:14 .
31En Ik zal over u Mijn gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid blazen; en Ik zal u overgeven in de hand van brandende mensen, smeders des verderfs.
 vuur Mijner verbolgenheid Vergelijk boven Eze 20:47 , en de aantekening.
,
 brandende mensen, Te weten van toorn en vijandschap. Anders: onvernuftige mensen.
,
 smeders des verderfs Dat is, die meesters en kunstenaars zijn, om verderving aan te richten.
32Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw bloed zal zijn in het midden des lands; uwer zal niet gedacht worden; want Ik, de Heere, heb het gesproken.
 tot spijze zijn, Hebreeuws, om te eten; dat is, om u te eten. Gelijk het vuur het hout verslindt, alzo zullen de vijanden u verslinden.
,
 bloed zal zijn in het midden des lands; Te weten wredelijk overal van de vijanden vergoten.
,
 niet gedacht worden; Te weten van de mensen. Zo gans zult gij uitgeroeid worden. Vergelijk onder Eze 25:10 .
Copyright information for DutSVVA