Ezekiel 9

1Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.
 Hij Namelijk, de Heere, van wien zie boven Eze 1:26 .
,
 voor mijn oren met luider stem, Dat is, dat ik, Ezechiël, dit geroep hoorde. Versta door dit geroep de kracht van Gods voorzienigheid, waardoor Hij de schepselen beweegt om zijnen wil en eeuwigen raad uit te voeren.
,
 zeggende Te weten tot de heilige engelen, die Gode ten dienste staan om zijne bevelen en oordelen uit te richten; Psa 103:20 ; Heb 1:14 .
,
 de opzieners Hebreeuws, opzichten; dat is, die opzicht hadden. Versta, zekere heilige engelen, die van God als opzieners der stad gesteld waren. Want over landen, volken en steden worden zij van Hem verordend niet alleen om die te bewaren, 2Ki 6:17 ; Dan 10:20-21 , maar ook om die te straffen, Gen 19:12-13 ; 2Ki 19:35 . Zij worden vorsten genaamd, Dan 10:20-21 ; idem, heerschappijen, overheden, machten, Col 1:16 ; dat is, heerschappers, oversten, machtigen. Alzo hier opzichten voor opzieners, bestellers, commissarissen.
,
 der stad naderen, Namelijk Jeruzalem.
,
 verdervend wapen in zijn hand Hebreeuws, wapen of gereedschap der verderving; dat is waarmede Hij de inwoners der stad verderven zou.
2En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.
 zes mannen kwamen Dat is, gelijk enigen gevoelen, zes engelen in de gedaante van mannen. Vergelijk Gen 18:2 ; Mar 16:5 ; Act 1:10 . Sommigen menen dat door deze mannen verstaan en betekend worden de Chaldeën of de oversten van het leger, dat Jeruzalem belegeren zou; anderen de volken en koninkrijken, die de Chaldeën in dezen tot hunne hulp zouden hebben.
,
 der Hoge poort, Zie van deze poort 2Ki 15:35 ; idem, 2Ch 27:3 ; Jer 26:10 .
,
 naar het noorden, Te weten vanwaar de Chaldeën zouden komen, die de stad en den tempel verstoren zouden.
,
 elkeen Te weten van die zes mannen.
,
 zijn verpletterend wapen in zijn hand; Hebreeuws, het gereedschap zijner verplettering; dat is het wapentuig, waarmede Hij verpletteren en in stukken slaan zou.
,
 een man in het midden van hen Te weten onderscheiden van de zes voorgemelde, want die waren gezonden om te verderven, hebbende hun wapentuig daartoe vaardig; maar dezen om te behouden, hebbende daartoe zijn schrijftuig en bevel om de vromen te tekenen.
,
 met linnen bekleed, Gelijk een priester. Zie Exo 28:39 ; Lev 6:10 . Sommigen verstaan door dezen man onzen enigen Overpriester, den Heere Christus Jezus, die van den Vader gezonden is om de zijnen uit het verderf der ziel te verlossen. Dienvolgens wordt Hij hier niet aangezien in zijn goddelijke majesteit en heerlijkheid, die Hij met den Vader en den Heiligen Geest gemeen heeft, gelijk boven Eze 1:26 ; maar in den stand zijner vernedering en het ambt van zijn Middelaarschap.
,
 inktkoker Te weten waaruit de schrijver met de pen inkt neemt.
,
 aan zijn lenden; Versta, aan den gordel zijner lenden hangende.
,
 het koperen altaar Zo genaamd Exo 38:30 ; 2Ki 16:14 . Anders, het altaar des brandoffers; Exo 30:28 . Van zijne plaats zie Lev 1:3 , Lev 1:5 . Bredere beschrijving daarvan, zie 2Ch 4:1 .
3En de heerlijkheid des Gods van Israël hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.
  de heerlijkheid des Gods van Israël Zie boven Eze 1:28 .
,
 cherub, Versta de cherubim, die over de ark waren, in het allerheiligste, tot een teken van zijn genadige tegenwoordigheid bij dat volk. Sommigen verstaan de cherubim, die Ezechiël in het gezicht gezien heeft. Vergelijk onder Eze 10:4 , met de aantekening. Zie van de cherubim Gen 3:24 .
,
 Hij was, Te weten de God van Israël. Of zij was, namelijk de heerlijkheid Gods.
,
 dorpel van het huis; Dat is, de uitgang van het allerheiligste. Dit betekende dat God van den tempel scheiden wilde.
4En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.
 teken een Deze tekening is niet lichamelijk geschied door een zichtbaar en uiterlijk teken aan het lichaam, maar geestelijk door een onzienlijk en inwendig teken aan den geest, hetwelk de ware gelovigen van alle huichelaars en ongelovigen onderscheidt. Want dit alles is geschied in een geestelijk gezicht, en dienvolgens niet door een lichamelijke daad. Vergelijk Rev 7:3 .
,
 teken op de voorhoofden Deze tekening is niet lichamelijk geschied door een zichtbaar en uiterlijk teken aan het lichaam, maar geestelijk door een onzienlijk en inwendig teken aan den geest, hetwelk de ware gelovigen van alle huichelaars en ongelovigen onderscheidt. Want dit alles is geschied in een geestelijk gezicht, en dienvolgens niet door een lichamelijke daad. Vergelijk Rev 7:3 .
,
 der lieden, Die het overblijfsel waren van Gods volk, schuilende onder dat afvallig geslacht.
,
 derzelve gedaan worden Namelijk de stad Jeruzalem.
5Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!
 die anderen Te weten die zes andere mannen, die bescheiden waren om te verderven, te doden en uit te roeien, van wie zie boven vs.2.
,
 hem, Te weten die het schrijftuig aan zijne lenden had en voorging. Zie van dezen boven vs.2, en de aantekening. De doding mocht niet geschieden voordat degenen, die behouden moesten zijn, getekend waren en alzo uitgenomen van het algemene verderf. Vergelijk Gen 19:22 .
,
 slaat, Dat is, doodt, verderft en roeit uit. Vergelijk boven Eze 7:9 .
6Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.
 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, Zie de vervulling 2Ch 36:17 .
,
 op denwelken het teken is, Dewijl dat van de uiterlijke straf enige getekenden mede geleden hebben, gelijk Jeremia, die in Egypte balling geworden is, en meer anderen, versta dit gelijk voren, van de geestelijke behoudenis ter zaligheid.
,
 begint Te weten de doding.
,
 van Mijn heiligdom Dat is, van mijn tempel. Zie 2Ch 20:8 .
,
 oude mannen, Zie van dezen boven Eze 8:11 , en de aantekening.
,
 huis waren Dat is, voor den tempel. Alzo in het volgende.
7En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.
 Verontreinigt het huis, Hetwelk geschiedde door de dode lichamen, die daarin verslagen werden. Vergelijk Num 19:11 ; 2Ki 23:16 .
,
 de voorhoven met verslagenen; Zie van beide de voorhoven, het binnenste en het buitenste, 1Ki 6:36 .
,
 zij sloegen in de stad Dat is, zij maakten een grote slachting van allerlei mensen door de ganse stad. Zie van het woord slaan voor doden genomen, Gen 8:21 .
8Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israël verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?
 hen geslagen hadden, Te weten de inwoners van Jeruzalem.
,
 ik overgebleven was, Te weten menende alleen overgebleven te zijn. Vergelijk 1Ki 19:10 ; Rom 11:3 .
,
 op mijn aangezicht viel, Te weten door grote verslagenheid voor Gods strenge wraak en door medelijden over het verslagen volk. Vergelijk Gen 17:3 .
,
  Israël verderven, Dat is, van Juda en Benjamin, en die van de andere stammen onder die mochten vermengd zijn. Zie 2Ch 21:2 , en de aantekening.
9Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israël en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De Heere heeft het land verlaten, en de Heere ziet niet.
 gans zeer groot, Hebreeuws, is zeer zeer groot; dat is uitermate groot. Vergelijk Gen 17:6 , Gen 17:20 , onder Eze 16:13 .
,
 bloed vervuld, Hebreeuws, bloeden; dat is doodslagen en moorderijen. Zie Gen 4:10 ; 1Ki 2:33 .
,
 afwijking; Of, verkeerdheid, of omkering, of buiging [des rechts].
,
 want zij zeggen Zie boven Eze 8:12 .
10Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.
 Mijn oog zal niet verschonen, Hij spreekt in den toekomenden tijd, omdat het voorverhaalde nog niet was geschied inderdaad, maar alleen in een gezicht, hetwelk in den geest van den profeet was ene afbeelding en voorzegging van hetgeen dadelijk te zijner tijd geschieden zou.
,
 hun weg op hun hoofd geven Dat is, hen straffen, gelijk zij met al hun boze werken verdiend hebben. Zie 1Ki 8:32 , en boven Eze 7:3 .
11En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.
 Ik heb gedaan, Vergelijk Psa 40:9 ; Joh 4:34 , en Joh 5:30 , en Joh 6:38 , en Joh 17:4 .
,
 gelijk als Gij mij geboden hadt Anders, naar alles dat, enz.
Copyright information for DutSVVA