Genesis 1:2

2De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
 aarde Versta hier door dit woord, de aarde die nu is, doch zoals ze in dat begin op den eersten dag geschapen is, en niet zoals ze door het volgende werk der schepping geworden is.
,
 woest In het Hebr. woestheid, of ongestaltheid en ledigheid, of ijdelheid, hetwelk van de aarde gezegd wordt, omdat ze was zonder zulk een gedaante, orde, onderscheid, sieraad, gebruik, en de inwoners, die naderhand daarin geschapen zijn. Met deze Hebr. woorden wordt elders in de Heilige Schrift uitgedrukt de uiterste woestheid, ongestaltheid, ijdelheid, nietigheid, of ledigheid, die ergens is. Zie Deu 32:10; 1Sa 12:21; Job 12:24; Psa 107:40; Isa 34:11; Isa 44:9; Jer 4:23.
,
 op den afgrond; Hebr. op het aangezicht des afgronds. Dat is, op het diepe en ondoorgrondelijke water, hetwelk de aarde bedekte als een kleed, en stond boven de bergen, Psa 104:6. Zie 2Pe 3:5.
,
 Geest Gods Versta hier door het woord Geest den Heiligen Geest, niet den wind, die nog niet geschapen was.
,
 zweefde Of, bewoog zich. Versta, om het eerste wezen en de gestalte der aarde en wateren, gelijk die toen waren, te onderhouden, opdat alzo de kracht des Geestes daaruit voortgebracht zouden worden. Het schijnt ene gelijkenis, genomen van de vogels, die de eieren broeden om de jongskens daaruit te doen voortkomen, en daarna met hare vleugels over dezelve zweven, omo die te koesteren en op te kweken. Zie Deu 32:11.
,
 op de wateren Hebr. op het aangezicht der wateren: Dat is op het opperste of bovenste der wateren, die de aarde bedekten.
Copyright information for DutSVVA