Genesis 7

1Daarna zeide de Heere tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.
 huis Dat is, huisgezin, alzo onder Gen 17:12, Gen 34:2, Gen 39:11; Exo 1:1; Pro 31:27; Act 16:16, enz.
,
 voor mijn Dat is, niet alleen uitwendig, in schijn en in den mond, maar ook inwendig, in waarheid en inderdaad, en dat door het geloof in het beloofde zaad en de heiligmaking des Geestes, alzo Luk 1:6.
,
 geslacht Zie boven Gen 6:9.
2Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.
 rein vee Rein ten aanzien van Gods ordinantie, waardoor Hij deze beesten van anderen had afgezonderd tot offerande en spijs der mensen; waarvan Hij zijn wil den voorvaders wel geopenbaard had, maar naderhand door Mozes volkomen verklaard heeft. Zie Lev 11:2.
,
 zeven en zeven, Hebr. zeven zeven, gelijk ook in het volgende, dat is van iedere soort drie paren, en een overtollig ter offerande na den zondvloed. De Hebreën stellen dikwijls een woord, of meer, tweemalen, wanneer zij een verdeling willen maken. Zie onder Gen 32:16; Num 7:11, Num 29:10; Mar 6:39, enz.
3Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.
 gevogelte Te weten, van het reine, gelijk vs.2.
,
 op de ganse aarde Hebr. op het aangezicht der ganse aarde, en zo in het volgende.
4Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.
 over Dat is, na, of tegen den uitgang van zeven dagen.
,
 al wat bestaat, Alle levende wezens, te weten, dat om in het leven te blijven zich op de aarde ophouden moet, en zich door de kracht der ziel, die er in is, als overeind zet, gelijk integendeel een dood lichaam nederligt. Zie onder vs.23.
5En Noach deed, naar al wat de Heere hem geboden had. 6Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was.
 zeshonderd jaren Hebr. een zoon van zeshonderd jaar; alzo boven Gen 5:32, enz.
7Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds.
 vanwege Hebr. van het aangezicht der wateren, of, voor, enz. dat is, om de wateren des vloeds te ontgaan.
8Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt, 9Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had.
 Kwamen er Zie Gen 1:20.
,
 twee en twee Zie boven op vs.2.
10En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.
 na Zie boven vs.4.
,
 waren Dat is kwamen of vielen.
11In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.
 In het zeshonderdste jaar Gelijk boven vs.6. Dit was 1656 jaren na de schepping der wereld.
,
 in de tweede maand, Welke deze geweest is, daarvan is tweeërlei gevoelen, omdat de Hebreën het jaar op tweeërlei wijze begonnen zijn: in heilige zaken met de maand Nisan, merendeels overeenkomende met onzen Maart, wanneer de dagen en nachten even lang zijn; in burgerlijke zaken met de maand Tisri, vallende meest in September, wanneer wederom de dagen en nachten even lang zijn. Van welk jaar deze tweede maand te verstaan is, laten wij aan het oordeel van den verstandigen lezer.
,
 groten afgronds Dat is, der diepe wateren, besloten in de holligheden der aarde, waaruit alle fonteinen, rivieren, stromen en watervloeden voortkomen.
,
 sluizen Of, vensters; aldus worden de regenwolken genoemd, hier en onder Gen 8:2; 2Ki 7:2, 2Ki 7:19; Isa 24:18; Mal 3:10.
12En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.
 veertig dagen en veertig nachten Dit is de vervulling van de dreigement, uitgesproken vs.4.
13Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark;
 op Hebr. in, of, op het been, of het wezen van dien dag, alzo onder 17:26. Zie Eze 2:3.
,
 Jafeth, Hebr. Jepheth.
14Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.
 al het gedierte Dat is allerlei; gelijk ook in het volgende en elders meer. Versta dan niet elk bijzonder gedierte, maar van al de soorten der gedierten, hier vermeld, een zeker getal, tevoren uitgedrukt vs.2.
,
 het gevogelte naar zijn aard, Het Hebr. woord betekent in het algemeen allerlei vogels, maar hier eigenlijk grote en zware vogels, omdat het gesteld wordt bij een ander woord, hetwelk meest kleine vogels betekent. Verg. Lev 14:4.
,
 allerlei Hebr. allen.
15En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.
 een geest des levens Zie boven Gen 6:17.
,
 twee en twee Hebr. twee twee. Zie boven vs.2, vs.9.
16En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de Heere sloot achter hem toe.
 En de HEERE sloot achter hem toe Hoewel Noach de ark van binnen mocht sluiten, nochtans beduidt dit een bijzondere toesluiting en verzekering der ark, gedaan door God, òf zonder middel, òf door der engelen dienst.
17En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.
 vloed Versta dit niet van het geweld en de overhand der wateren, dat honderd vijftig dagen duurde, onder. vs.24, maar van den regen, waarvan gemeld is boven vs.4, 12.
,
 veertig dagen Te weten, natuurlijke dagen, bestaande uit vier-en-twintig uren, dat is uit een dag en nacht, boven vs.4, vs.12.
18En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren.
 op de wateren Hebr. op het aangezicht der wateren.
19En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den gansen hemel zijn, bedekt werden.
 gans zeer Hebr. zeer zeer.
20Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt.
 omhoog Boven de bergen.
21En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.
 gaf den geest, Volgens het voorgegaan dreigement van God, boven Gen 6:13, en van dit hoofdstuk vs.4.
22Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.
 Al Verg. hiermede boven Gen 6:17, de aantekening.
,
 droge was, Aldus worden klaarlijk de vissen uitgesloten; verg. hiermede het voorgaande vs.21.
23Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.
 den aardbodem Hebr. op het aangezicht des aardbodems.
24En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.
 honderd en vijftig dagen Hieronder zijn begrepen de dagen van den regen, welke waren veertig dagen, zie boven vs.17.
Copyright information for DutSVVA