Hosea 7

1Terwijl Ik Israël genees, zo wordt Efraïms ongerechtigheid ontdekt, mitsgaders de boosheden van Samaria; want zij werken valsheid; en de dief gaat er in, de bende der straatschenders stroopt daar buiten.
 genees, Dat is, bezig ben door mijne profeten om de tien stammen tot bekering te vermanen, en hen tot geestelijken en lichamelijken welstand te brengen. Zie Psa 30:3 , en onder Hos 11:3 .
,
 ontdekt, Dat is, zo bevindt zich, dat de wortel en oorsprong aller boosheid en ongebondenheid tegen de eerste en tweede tafel, is in den stam van Efraïm, en voornamelijk in des konings hof te Samaria. Of, hunne boosheid wordt ontdekt, door hunne wederstrevigheid tegen al mijne vermaningen, zulks dat zij zich ongeneeslijk tonen.
,
  Samaria; Zie 1Ki 16:24 .
,
 valsheid; Dat is, allerlei afgoderij en huichelarij, zijnde enkel bedrog en valsheid, waardoor zij het verbond met mj breken; zie Psa 44:18 , Psa 44:21 ; handelende insgelijks valselijk met den naaste; zie Lev 19:11 .
,
 gaat er in, Stelen, roven en moorden is binnen en buiten vrij, en heeft de overhand, zodat beide tafelen van Gods wet verbroken zijn.
,
 bende der straatschenders Zie boven Hos 5:1-2 .
2En zij zeggen niet in hun hart, dat Ik al hunner boosheid gedachtig ben; nu omsingelen hen hun handelingen, zij zijn voor Mijn aangezicht.
 zij zeggen niet in hun hart, Dat is, zij denken niet eens dat Ik zulks alles zie en zoeken zal.
,
 omsingelen hen hun handelingen, Als touwen, hen benauwende en verstrikkende, zodat zij niet zullen kunnen ontkomen, of als dienaars van justitie, om hen als misdadigers te vangen en voor het gericht te stellen, waarvan zij nu [dat is, al haast] de waarheid zullen bevinden.
,
 voor Mijn aangezicht Naakt en bloot, zij zijn mij alle bekend, en Ik zal ze ter hand nemen, om daarop te letten en recht te doen.
3Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.
 verblijden den koning met hun boosheid, De goddeloosheid van den koning en zijne vorsten was zo groot, dat zij vreugde en vermaak namen in de gruwelijke boosheid der priesters en van het volk, als dienende tot stijving der afgoderij, waarin zij de vastigheid van hunnen staat stelden; zulks het volk wetende, maakten het zo, gelijk hun koning het gaarne had, hoe erger hoe liever.
4Zij bedrijven al te zamen overspel, zij zijn gelijk een bakoven, die heet gemaakt is van den bakker; die ophoudt van wakker te zijn, nadat hij het deeg heeft gekneed, totdat het doorgezuurd zij.
 bakoven, Zij zijn zo verhit in de afgoderij en de aanklevende zonden, als een brandende of gloeiende oven, en evenwel zo ongevoelig en zo zorgeloos daarover, als de slapende bakker. Zie vs.6.
,
 zijn, Of, wakker te maken; dat is, hij slaapt zelf, en laat alles slapen en in rust, totdat men het brood in den oven zal steken, wanneer het deeg genoeg gerezen en doorzuurd is. Alzo laten zij den zuurdesem der boosheid voortgaan en den oven der afgoderij heet worden, totdat alles naar hunnen zin, op het allerergste gesteld is. Vergelijk Mat 16:12 ; Luk 12:1 . Anderen aldus: Die heet gemaakt wordt van den bakker als hij ophoudt van op te wekken; [te weten, degenen die bakken zullen] nadat men het deeg heeft gekneed, totdat het doorzuurd is.
5Het is de dag onzes konings; de vorsten maken hem krank door verhitting van den wijn; hij strekt zijn hand voort met de spotters.
 Het is de dag onzes konings; Dit kan men nemen als woorden der vorsten en hovelingen. Anders: [op] den dag van onzen koning, maken de vorsten hem krank. Door den dag van den koning kan men verstaan den dag zijner geboorte, gelijk Gen 40:20 , of kroning, of een feestdag van hem aangesteld tot den dienst der kalven; zie 1Ki 12:32-33 , en vergelijk Joh 1:4 met de aantekening, Mat 14:6 .
,
 hem krank Den koning; uit het voorgaande en volgende. Anders: maken zichzelven krank.
,
 door verhitting van den wijn; Dat is, door hete wijnteugen, of door het zuipen van heten wijn. Anders: [met] flessen van wijn.
,
 strekt zijn hand voort met de spotters Als hij krank is van den wijn, dan slaat hij op met spotters en pretmakers, die hem den tijd en de wijnkrankte zullen verdrijven; of wanneer hij dronken is, zo doet hij zulks, zodat het hof vol van ijdelheid en goddeloosheid is. Van spotters, zie Psa 1:1 ; Pro 1:22 , en Pro 9:7 , enz.
6Want zij voeren hun hart aan, als een bakoven, tot hun lagen; hunlieder bakker slaapt den gansen nacht; 's morgens brandt hij als een vlammend vuur.
 Want Of, zekerlijk, gewisselijk.
,
 voeren hun hart aan, Hebreeuws eigenlijk, doen hun hart naderen; dat is, zij geven zich daarop, drijven, vieren, stoken en hitsen, zichzelven aan, om in het heimelijke lagen te leggen dengenen, die hen tegen zijn, en die door streken in lijden, verdriet en om het leven te brengen, hetzij dat zij hunne goddeloosheid niet toestaan, of anderszins enen haat op hen hebben.
,
 bakker slaapt den gansen nacht; Hierdoor verstaan sommigen den koning, die het beleid en bestuur van alle boze vonden zijnen vorsten en raadsheren beveelt, en als hij de uitvoering daarvan in vollen zwang ziet, zijn pleizier en lust daarin schept; of, terwijl hij slaapt, zo zijn zijne vorsten met hunne helpers doende, om tegen hem samen te spannen; [waarvan in vs.7] en eer de koning daarop denkt, zulks in het werk stellen, zettende alles [om zo te spreken] in vuur en vlam.
7Zij zijn allen te zamen verhit als een bakoven, en zij verteren hun rechters; al hun koningen vallen; er is niemand onder hen, die tot Mij roept.
 verhit als een bakoven, In boosheid en goddeloosheid.
,
 rechters; Dat is, hunne koningen, vorsten en regenten, gelijk de volgende woorden verklaren, en onder vs.16; vergelijk Jdg 2:16 .
,
 vallen; Dat is, worden om het leven gebracht, de een zweert samen tegen den ander, en slaat hem dood; zie Gen 14:10 , en de historie hiervan 2Ki 15:8 , enz. tot 2Ki 15:32 , alzo onder vs.16.
,
 roept Die mij kent, en om genade en hulp aanzoekt; vergelijk onder vs.10, 13,14.
8Efraïm, die verwart zich met de volken; Efraïm is een koek, die niet is omgekeerd;
 verwart zich met de volken; Door heidense huwelijken, gemeenschap van afgoderij en andere zonden, idem ongeoorloofde verbonden. Zie boven Hos 5:7 , Hos 5:13 , en onder vs.11, enz.
,
 is een Dat is, gelijk een koek.
,
 koek, Zie van het Hebreeuwse woord Gen 18:6 .
,
 niet is omgekeerd; En derhalve half gaar, die de hongerige Assyriërs evenwel zullen verslinden; of aan de ene zijde verbrand, aan de andere rauw of ongaar, en dus onsmakelijk en bedorven, niet veel deugende [gelijk men zegt] noch om te houden, noch om weg te werpen, gelijk een koek moet worden, wanneer zij op het vuur of de kolen verzuimd en niet waargenomen wordt. Deze gelijkenis wordt verscheidenlijk verklaard, en op Efraïm gepast. Uit het voorgaande en navolgende schijnt dat God wil zeggen: Efraïm heeft zijn eigen geestelijke en lichamelijke welvaart verwaarloosd, en naar buiten tot de afgodische heidenen lopende, om bij hen zijne behoudenis te zoeken, is hij door hunne gemeenschap zo bedorven, dat hij nauwelijks enig fatsoen, of reuk en smaak [gelijk men zegt] meer had, als een koek die half rauw, half verbrand, of geheel doorbrand en verschrokt is. Sommigen duiden het op de onbekeerlijkheid, niettegenstaande Gods straffen, waarvan vs.10.
9Vreemden verteren zijn kracht, en hij merkt het niet; ook is de grauwigheid op hem verspreid, en hij merkt het niet.
 Vreemden verteren Zie voorbeelden 2Ki 15:19-20 ; idem aldaar 2Ki 15:29 .
,
 zijn kracht, Van Efraïm.
,
 grauwigheid op hem verspreid, Dat is, hij wordt zwak en machteloos, en heeft er geen gevoel van, gelijk oude lieden die overal grauwe haren krijgen; nochtans blijft hij even stout en hardnekkig, gelijk volgt.
10Dies zal de hovaardij van Israël in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den Heere, hun God, noch Hem zoeken in alle deze.
  hovaardij van Israël Omdat zij in dezen hun ellendigen toestand nog zo ongevoelig, opgeblazen en stout tegen mij zijn. Zie boven Hos 5:5 , met de aantekening.
11Want Efraïm is als een botte duif, zonder hart; zij roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur.
 botte duif, Dat is, domme, slechte, simpele duiven, omdat men ze verlokken, verleiden en bepraten kan gelijk men wil, stellende zich alleszins tot een spot. Dit wordt in het volgende verklaard.
,
 hart; Dat is, verstand. Zie Job 9:4 .
,
 Egypte aan, Zie 2Ki 17:3-4 , en boven Hos 5:13 , en onder Hos 8:9 , en Hos 12:2 .
,
 Assur Dat is, Assyrië, of den koning van Assyrië.
12Wanneer zij zullen henengaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden, Ik zal ze als vogelen des hemels doen nederdalen. Ik zal ze tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering.
 net over hen uitspreiden, Dat is, Ik zal hen vangen, verstrikken en vernietigen door hunne tractaten of handelingen met Egypte en Assur, gelijk men de vogels beslaat, vangt en verstrikt door het net. Vergelijk Job 19:6 ; Eze 12:13 , en Eze 17:20 en Eze 19:8 en Eze 32:3 , met de aantekening.
,
 nederdalen Daar zij omhoog menen te vliegen.
,
 tuchtigen, Met straffen en plagen; zie Pro 7:22 .
,
 gelijk gehoord is in hun vergadering Hebreeuws, naar de horing, of het gehoor van, of aan, in hunne vergadering; dat is, gelijk Ik hun openlijk in mijne wet en door mijne profeten in hunne bijeenkomsten voor de gemeente heb aangezegd en gedreigd, zie 2Ki 17:13 .
13Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugenen tegen Mij.
 afgezworven; Hier en daar afgodische en vleselijke hulp zoekende, zwervende als een verbijsterde vogel, die nergens rust vindt.
,
 tegen Mij overtreden Of, zijn van mij afgevallen, zie 1Ki 8:50 , en 1Ki 12:19 ; idem Jer 2:8 , Jer 2:29 , en vergelijk onder Hos 8:1 , en Hos 14:10 .
,
 zou hen wel verlossen, Of, Ik heb hen wel verlost, of Ik verlos hen wel, of als Ik hen verlos, enz., zo, enz. Zie 2Ki 14:25-28 .
,
 leugens tegen Mij Wat hun goeds van mij geschiedt, daarvan geven zij valselijk hunnen afgoden de eer; of zij beloven wel bekering en dankbaarheid, maar denken het niet.
14Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, maar zij wederstreven tegen Mij.
 hart, Hun bidden en kermen tot mij is enkel huichelarij; het is maar een gehuil, uit verdriet, murmurering en ongeduldigheid, zonder geloof en bekering. Sommigen menen dat het volgende woord legeren of bedden, ziet op plaatsen [gelijk hoogten, tempels, enz.] hunner afgoderij, die een geestelijk overspel is; zie Isa 57:7-8 , met de aantekening, waarop het volgende woord verzamelen, niet kwalijk past; vergelijk ook Eze 23:41 .
,
 om koren en most Anders: [wanneer] zij zich om koren en most verzamelen [en] tot mij keren.
,
 verzamelen zij zich, Om zulks van mij te verkrijgen, maar metterdaad bewijzen zij allen wederspannigheid tegen mij. Anders: maken zij zichzelven insnijdingen, te weten in hun vlees, naar de wijze der heidenen en afgodendienaars; zie 1Ki 18:28 met de aantekening.
,
 wederstreven tegen Mij Anders: zij wijken van mij af, of, wijken af tegen mij, te weten rebellerende, dewijl zij evenzeer blijven hangen aan hunn afgoderij, zelfs wanneer zij koren en most van mij kwanswijs verzoeken.
15Ik heb hen wel getuchtigd, en hunlieder armen gesterkt; maar zij denken kwaad tegen Mij.
 heb hen wel getuchtigd, Met woorden en slagen. Anders: Ik bind en sterk hunne armen, te weten gelijk een goed chirurgijn en medicijnmeester pleegt te doen; vergelijk vs.1.
,
 gesterkt; Dat is, matiglijk gekastijd, gevende hun nog kracht om de kastijding te verdragen, of alzo: dat Ik hen niet verteerde; of, als Ik bezig was om hen te genezen door mijn heilzame tucht, zo voegde Ik mij naar hun vermogen, ondersteunende hen met nodige krachten, en hunne zwakheden dragende; of, Ik kastijdde hen wel, maar onderhield hunnen staat, dat zij niet te gronde gingen.
,
 kwaad tegen Mij Mijn goeddoen vergelden zij mij, [in plaats van met dankbaarheid] met kwade handelingen tegen mij; overdenkende hoe zij hun bouwvalligen staat, zonder mij en tegen al mijne waarschuwingen en dreigementen, evenwel, als tot mijn hoon en spijt, nog zouden mogen vastmaken door afgodische, vleselijke en heidense hulp, daar zij mij schuldig waren te danken voor al hetgeen dat er nog van hunnen staat overig en behouden is. Waarop het volgende mede ziet.
16Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedriegelijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner tong; dit is hunlieder bespotting in Egypteland.
 keren zich, Zij lopen vast overal, hier en daar, maar tot mij, bij wien hun heil te zoeken is, komen zij niet; vergelijk onder Hos 11:7 . Of, zij tonen somtijds een schijn van bekering, maar zij bekeren zich niet inderdaad; vergelijk boven Hos 6:4 , met de aantekening. Anders: eenvoudig aldus: Zij bekeren zich niet tot den Allerhoogste.
,
 bedriegelijke boog; Hebreeuws, boog des bedrogs; zie Psa 78:57 met de aantekening. De zin is: Daar zij zich tot mij behoorden te bekeren, gaan zij geheel andere wegen; daarom varen zij ook, gelijk volgt.
,
 vorsten vallen door het zwaard; Zie boven vs.7.
,
 gramschap hunner tong; Dat is, omdat zij mijne profeten, en vervolgens mijzelf, met bitterheid en toornigheid bejegenen; vergelijk Psa 73:9 , of, omdat zij elkander schelden, bitter en scherp toespreken, zo spant samen de een tegen den ander, en brengen zij elkander om hals, gelijk boven vs.7.
,
 bespotting Dat is, de oorzaak hunner bespotting.
,
 Egypteland Waar zij hulp zoeken en groot vertrouwen menen te hebben.
Copyright information for DutSVVA