Hosea 9

1Verblijd u niet, o Israël! tot opspringens toe, gelijk de volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens.
 opspringens toe, Of, tot verheugens toe, tot vrolijkheid toe; zie dezelfde manier van spreken Job 3:22 . Het Hebreeuwse woord ziet op de uiterlijke gebaren en bewijs van vreugde.
,
 volken; Die ten tijde van een goeden oogst gewoon waren grote vreugde te bedrijven ter ere hunner afgoden, die zij hielden voor de bewerkers van dien; vergelijk Psa 4:8 , en hier het volgende; idem Joe 1:12 .
,
 hoerenloon lief, Dat is, gij verheugt u over den oogst als over een beloning, die uwe boelen, de afgoden, u zouden hebben gegeven vanwege uw geestelijke hoererij, dat is afgoderij; en op alle plaatsen, waar gij koren stapelt en dorst en waar gij den wijn perst, dankt gij uwe afgoden voor hetgeen Ik u gegeven heb. Vergelijk boven Hos 2:4 , Hos 2:7-8 , Hos 2:11 .
2De dors vloer en de wijnkuip zal henlieden niet voeden; en de most zal hun liegen.
 niet voeden; Hoewel zij zichzelven ander beloven.
,
 hun Of, tegen haar, onder haar; te weten, deze hoer, of overspeelster; of Efraïm, Israël.
,
 liegen Dat is, hunne hoop, die zij daarvan hebben, zal feilen en hen bedriegen, zij zullen niet genieten, het zal voor den vijand zijn, en zij moeten het land uit, gelijk volgt. Vergelijk boven Hos 8:7 , en de manier van spreken met Hab 3:17 ; Isa 52:11 , en Job 40:28 , en zie de aantekening aldaar.
3Zij zullen in des Heeren land niet blijven; maar Efraïm zal weder tot Egypte keren, en zij zullen in Assyrië het onreine eten.
 land niet blijven; Namelijk Kanaän, dat Gods land en erfenis dikwijls genoemd wordt; zie Psa 68:10 , en Joe 1:6 , en Joe 3:2 , enz.
,
 Egypte keren, Zie boven Hos 8:13 .
,
 en zij zullen Of, maar; indien men het verstaat van hulp in Egypte te zoeken tegen den Assyriër. Alsof God zeide: Zij mogen naar Egypte lopen zoveel zij willen, zij zullen evenwel naar Assyrië moeten.
,
  Assyrië Waarheen zij gevankelijk zullen worden weggevoerd.
,
 onreine eten Dat God in zijne wet verboden had te eten, en waarvan zij etende, naar de wet der ceremoniën onrein werden. Vergelijk Eze 4:12-13 ; Dan 1:8 , en hier vs.4.
4Zij zullen den Heere geen drankofferen doen van wijn, ook zouden zij Hem niet zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn als treurbrood; allen, die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun ziel zijn, het zal in des Heeren huis niet komen.
 zullen Wanneer zij in Assyrië zullen zijn weggevoerd en eten wat onrein is, van welken ellendigen toestand der Israëlieten in het voorgaande en vs.5 gesproken wordt.
,
 den HEERE Als zijnde buiten zijn land en plaats, enz., die God tot offeren verordineerd had, en voorts geen gelegenheid of middel hebbende om den Heere wat reins te offeren, gelijk blijkt uit de voorgaande en volgende woorden.
,
 drankofferen doen van wijn, Hebreeuws, uitstorten, uitgieten, of uitspreiden van wijn; dat is, drankoffers van wijn offeren. Zie Psa 16:4 .
,
 zoet zijn, Dat is, aangenaam of behagelijk, gelijk Jer 6:20 ; Mal 3:4 .
,
 treurbrood; Hebreeuws, brood der treurenden, of rouwenden; dat is, leedspijs, die men eet in sterfhuizen; zulks alles was naar de wet der ceremoniën onrein. Zie Lev 21:1 , enz. en Lev 22:4 , enz.; Num 19:14 ; Deu 26:14 , enz. Ook waren zij gehouden te offeren met vreugde, Deu 12:6-7 ; waarom sommigen door brood of spijs de offeranden verstaan; zie Lev 3:11 , en Lev 21:6 ; Num 28:2 ; Eze 44:7 .
,
 ziel zijn, Dat is, hunne spijs, hun eten en drinken, hunne maaltijden, zullen alsdan, in hunne ballingschap, wezen over hunne doden, die zij verloren hebben, of als over hunne doden, [vergelijk Eze 24:17 ,] dewijl zij in gedurigen rouw zullen leven, en overzulks onrein zijn. Alzo wordt het woord ziel genomen voor een dood lichaam of een dode, Psa 16:10 ; Lev 19:28 ; zie de aantekening aldaar. Anders: voor hun eigen personen, of voor henzelven; [gelijk het Hebreeuwse word ook genomen wordt] dat is, zij eten en drinken voor zichzelven, maar niet mij ter ere [gelijk boven Hos 8:13 ] ; dewijl enigen verstaan dat in vs.4 niet gesproken wordt van den staat der ballingschap, maar van hetgeen de Israëlieten nu deden en tot de ballingschap toe doen zouden. Vergelijk Zec 7:5-6 .
,
 niet komen Dat is, zulks, als zijnde onrein, mag men in Gods huis niet brengen, noch daarvan offeren.
5Wat zult gijlieden dan doen op een gezetten hoogtijdsdag, en op een feestdag des Heeren?
 gezetten hoogtijdsdag, Wanneer men naar mijn gebod voor mij moest offeren met vreugde, daar gij zonder offer en in rouw zult zitten buiten uw land; zie Num 10:10 , en Deu 12:12 , enz., en vergelijk boven Hos 3:4 , en de aantekening op vs.4.
6Want ziet, zij gaan daarhenen vanwege de verstoring; Egypte zal ze verzamelen, Mof zal ze begraven; begeerte zal er zijn naar hun zilver, netelen zullen hen erfelijk bezitten, doornen zullen in hun tenten zijn.
 gaan daarhenen Dat is, zullen voorzeker uit hun land moeten weggaan; of zij gaan heen, dat is zij gaan verloren, of verdwijnen.
,
 verstoring; Die de Assyriër zou aanrichten.
,
 Egypte zal ze verzamelen, Uit deze woorden schijnt afgenomen te kunnen worden dat er een gedeelte van Israël voor den Assyriër zou vluchten naar Egypte, menende aldaar wel ontvangen en geholpen te zullen worden, omdat zij den Assyriër verlatende met den koning van Egypte gehandeld hadden; zie boven Hos 8:13 , maar hoe zij daarover zouden varen, wordt hun hier geprofeteerd. Sommigen gissen dat zij eerst tot die van Juda, daarna met hen naar Egypte getogen zijn.
,
 Mof zal De stad Memfis in Egypte, anders [naar sommiger gevoelen] ook genoemd Nof, Isa 19:13 ; zie de aantekening aldaar.
,
 begraven; En vervolgens zullen zij in hun land niet wederkeren, maar in ballingschap omkomen.
,
 begeerte zal er zijn naar hun zilver, Men zal hun geld zoeken en roven. Of, de pleizierige [plaatsen], of gewenste [schatten] van hun zilver, die zal de netel erfelijk bezitten; begeerte voor begeerlijke dingen, die uit zilver waren, of met zilver sieraad gepronkt.
,
 netelen zullen hen erfelijk bezitten, Hebreeuws, netel; dat is, hun land en woonplaatsen zullen lang woest liggen en onbewoond blijven. Vergelijk Isa 32:13 , en Isa 34:13 , en onder Hos 10:8 . Door de mensen versta, hun land of plaatsen waar zij gewoond hebben; zie Jdg 11:23 ; Jer 49:1 met de aantekening.
,
 doornen Hebreeuws, doorn, of distel; vergelijk Job 31:40 ; Isa 5:6 , en Isa 7:24 .
,
 tenten zijn Ter plaatse waar hun heerlijke woningen zullen geweest zijn.
7De dagen der bezoeking zijn gekomen, de dagen der vergelding zijn gekomen; die van Israël zullen het gewaar worden; de profeet is een dwaas, de man des geestes is onzinnig; om de grootheid uwer ongerechtigheid is de haat ook groot.
 gewaar worden; Of, weten, bekennen; dat is, alsdan daaraan gedenken en bevinden dat hun de waarheid gezegd is en dat hun valse profeten hen bedrogen hebben. Waarvan in het volgende.
,
 profeet is een dwaas, De valse profeten, die aan het volk vrede en voorspoed profeteren.
,
 man des geestes is onzinnig; De profeet, die zich valselijk beroemt van Gods Geest gedreven te worden, of geestelijke gezichten en openbaringen van God te hebben; vergelijk Eze 13:3 . Hier zegt God zelf van de valse profeten hetgeen de verleiders en wereldse mensen ten onrechte plegen te zeggen van God ware profeten; zie 2Ki 9:11 , en Jer 29:26 , enz. Anders: de man des winds; dat is, die met ijdelheid en leugen omgaat. Vergelijk Mic 2:11 .
,
 haat ook groot Dit kan men verstaan van Efraïms groten haat of wederstand, wreveligheid, wederspannigheid tegen God en zijn heilig woord, of van Gods haat, die tegen Efraïm groot is, dien Hij betonen zal in de voorgemelde dagen der bezoeking en vergelding, en waaruit ook voortkomt dat Hij hen straft door valse profeten.
8De wachter van Efraïm is met mijn God, maar de profeet is een vogelvangersstrik, op al zijn wegen, een haat in het huis zijns Gods.
  De wachter van Efraïm De ware profeten, die God onder de tien stammen heeft verwekt, houden bestendiglijk en vast aan mijnen God en zijn reinen dienst; gelijk Elia, Elisa en anderen gedaan hebben, en ik ook doe. Zie van dezen titel der profeten Eze 3:17 , en vergelijk wijders Jer 12:3 , en onder Hos 12:1 ; idem de manier van spreken, met God te wandelen, Gen 5:22 . Zie de aantekening aldaar. Anders: Is er een wachter Efraïms met mijnen God, de profeet is een vogelvangers strik op al deszelfs wegen. Anders: Efraïms wachter [behoorde] met mijnen God [te zijn], maar, enz. Anders: hij [de valse profeet, waarvan in vs.7] houdt wacht tegen Efraïm [die] met mijnen God [is]; dat is, hij loert op de Israëlieten, die het met God en zijn reinen godsdienst nog houden. Zie 1Ki 19:18 , waarop het volgende ook niet kwalijk past. Vergelijk boven Hos 5:1-2 en de aantekening aldaar.
,
 profeet Versta, de valse profeten, waarvan in het voorgaande is gesproken.
,
 vogelvangersstrik, Dit kan men duiden op het geestelijk vangen en verstrikken der zielen, en van het lichamelijk loeren, betrappen, vangen en moorden der vromen, gelijk in de voorgaande aantekening is vermeld.
,
 zijn wegen, Op alle straten en wegen in Israël; of, in al zijn eigen doen en handel is de valse profeet niets anders dan een strik, enz.
,
 haat Die met recht van God en alle vromen gehaat is, en niet dan Gods haat tegen Israël [boven Hos 8:1 , genoemd des Heeren huis ] door al zijne verleiding en goddelozen handel verwekt en veroorzaakt.
,
 zijns Gods Efraïm, of des getrouwen wachters, van wien in het begin van vs.8 gesproken is.
9Zij hebben zich zeer diep verdorven, als in de dagen van Gibea; Hij zal hunner ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken.
 zeer diep verdorven, Hebreeuws, zij hebben verdiept, zij hebben verdorven; zie van zulke samenvoeging van twee woorden Psa 45:5 , en van het Hebreeuwse woord boven Hos 5:2 .
,
  Gibea; Gelijk die van Benjamin te Gibea tot gruwelijke boosheid vervallen waren, en een iegelijk in Israël deed wat hij wilde; zie de historie, Jdg 19 , en vergelijk onder Hos 10:9 .
,
 gedenken, Gelijk boven Hos 8:13 , zie aldaar.
10Ik vond Israël als druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgeboom in haar beginsel; maar zij gingen in tot Baäl-peor, en zonderden zich af tot die schaamte, en werden gans verfoeilijk naar hun boelerij.
 druiven in de woestijn, Dat is, toen Ik Israël eerst tot mijn volk aannam, waren zij mij zo aangenaam als een wandelaar druiven zijn, die hij vindt in een woestijn, en zo zoet als de eerste rijpe vijgen aan den vijgeboom; vergelijk Mic 7:1 .
,
  Baäl-peor, Der Moabieten afgod, om met hem geestelijk overspel of hoererij te bedrijven, waarop de lichamelijke ontucht gevolgd is. Zie Num 25:1-3 , enz. en de navolging van dit voorbeeld hunner voorvaders; 1Ki 18:31-32 , enz.
,
 zonderden zich af Met een bijzondere afgodische voorbereiding tot den religieusen dienst van dezen afgod. Het Hebreeuwse woord is hetzelfde, waarvan de nazireërs, dat is de afgezonderden, hun naam hadden; zie Num 6:2 , enz.
,
 schaamte, Dien schandelijken afgod Baäl; zie Jer 3:24-25 .
,
 gans verfoeilijk naar hun boelerij Hebreeuws, verfoeiselen, of verfoeilijkheden. Anders: daar waren verfoeilijkheden naar hunne begeerte. Alle verfoeilijkheden gingen daar in zwang, naar hunnen wil en lust, naar dat hun vuile lust en wens opgaf. Sommigen nemen het alsof God tegen elkander stelde, dat zij bij Hem daardoor zo verfoeilijk werden als Hij hen tevoren zeer bemind had.
11Aangaande Efraïm, hunlieder heerlijkheid zal wegvlieden als een vogel; van de geboorte, en van moeders buik, en van de ontvangenis af.
 heerlijkheid Dat is, hun koninkrijk, gezegende staat, en voornamelijk de menigte hunner kinderen, waarmede zij versierd en verheerlijkt zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt. Zie Psa 127:5 ; Pro 17:6 .
,
 wegvlieden als een vogel; Dat is, zij zullen snellijk daarvan beroofd worden, en dezelve zo weinig weder kunnen verkrijgen als een ontvlogen vogel.
,
 van de geboorte, Dat is, zo haast zij zullen geboren zijn, of terwijl zij gedragen worden, of zo haast zij zullen ontvangen zijn.
,
 moeders buik, Van de invoeging van dit woord, zie Jdg 13:5 , en Job 3:10 .
12Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken, Ik zal er hen toch van beroven, dat zij onder de mensen niet zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn!
 dat zij onder de mensen Of, dat zij geen mensen zullen zijn, of dat hun geen mens overblijve. Vergelijk Pro 30:14 .
13Efraïm is, gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een liefelijke woonplaats; maar Efraïm zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot den doodslager.
 Tyrus aanzag, Hebreeuws, Tsor; zie van deze stad Jos 19:29 , en 1Ki 5:1 ; Jer 23 , Eze 27 .
,
 geplant is in een liefelijke woonplaats; Dit schijnt te zien op de vastigheid, lieflijkheid en voorspoed in deze beide vergeleken plaatsen.
,
 moeten uitbrengen Hebreeuws, alsof men zeide: [Is, of is gesteld, geschikt gereed] om uit te brengen, [vergelijk Isa 38:20 met de aantekening]; dat is, zal ze uit zijn schone woonplaatsen zelf moeten uitbrengen, enz.
,
 doodslager De Assyriërs, hunne vijanden; vergelijk Deu 28:41 , en Job 27:14 .
14Geef hun, Heere! Wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder, en uitdrogende borsten.
 Geef hun, HEERE De profeet, zeer ontsteld en benauwd zijnde over deze verschrikkelijke aanstaande ellenden van het volk, weet niets anders van den Heere te begeren dan dat zij liever geen kinderen mochten hebben, dan dat die, groot gemaakt zijnde, van den vijand zouden vermoord worden. Vergelijk Luk 23:29 . Anders: geef hun wat Gij geven zult; dat is, zulks als hunne zonden verdienen en uwe gerechtigheid vereist.
,
 misdragende baarmoeder, Hebreeuws, van kinderen berovende.
15Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik ze gehaat, om de boosheid van hun handelingen; Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal ze voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen.
 Al hun boosheid is te Gilgal, Dat is, de voornaamste afgoderij wordt aldaar bedreven, of, wat er overal van afgoderij in het land is, brengen zij daar tezamen; daar integendeel de gedachtenis der weldaden, die hun God eenmaal in deze plaats bewezen had, hen van alle afgoderij behoorde af te schrikken; zie boven Hos 4:15 , en onder Hos 12:12 .
,
 want daar heb Ik ze gehaat, Of, gewisselijk.
,
 huis uitdrijven, Dat is, uit mijn land, of uit mijn huisgezin, dat zij niet meer mijne kinderen noch knechten zullen zijn.
,
 voortaan niet meer liefhebben; Hebreeuws, niet toedoen, of voortvaren hen lief te hebben; dat is, Ik zal hun niet langer weldoen.
,
 afvalligen Of, wederstrevig, onbandig.
16Efraïm is geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden.
 geslagen, Gelijk een kruid van de hitte der zon gelijk als geslagen of anderszins gekwetst wordt, dat het niet kan groeien noch bloeien; [vergelijk Psa 102:5 ] , alzo is Efraïm van boven [van God] geslagen, dat zijn wortel onder verdord is. Vergelijk Job 18:16 ; Amo 2:9 ; Jon 4:7 , en zie het tegendeel Job 29:19 .
,
 voortbrengen; Hebreeuws, maken, gelijk boven Hos 8:7 ; zie aldaar.
,
 gewenste vruchten Hebreeuws, de begeerten van hun buik; dat is, hun gewenste lijfsvruchten.
17Mijn God zal ze verwerpen, omdat zij naar Hem niet horen; en zij zullen omzwervende zijn onder de heidenen.
 Mijn God zal ze verwerpen, Wien ik dien, en aan wien ik mij houd, gelijk boven vs.8.
,
 omzwervende zijn onder de heidenen Vergelijk Gen 4:12 , Gen 4:14 ; 1Ki 14:15 ; Pro 27:8 , en boven Hos 7:13 .
Copyright information for DutSVVA