Isaiah 2

1Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.
 woord, Dat is, de profetie, die hem van God geopenbaard is door een gezicht.
,
 over Juda Of, van, dat is, hoe het het Joodse volk gaan zou vanwege hunne zonden en onboetvaardigheid.
2En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien.
 in het laatste Te weten ten tijde der verschijning van Jezus Christus, gelijk het Evangelie door de ganse wereld zal gepredikt worden. Vergelijk Mic 4:1 , met de aantekening.
,
 de berg Dat is, de berg op welken het huis des Heeren of de tempel gebouwd is; te weten de berg Zion of Moria; en dit is te verstaan van de Christelijke gemeente, die eerst te Jeruzalem is verzameld geweest, ten tijde van Christus en zijne apostelen; doch daarna is zij zeer vermenigvuldigd door den toeloop der heidenen, hetwelk hier wordt te kennen gegeven door het woord toevloeien. Zie Act 2:41 , Act 2:47 .
,
 op den top Of, spits. Hebreeuws, het hoofd; dat is, hij zal boven alle andere bergen verheven worden. Dit wordt straks wederom gezegd met andere woorden. Anders: tot een hoofd der bergen.
,
 alle heidenen Dat is, enigen uit alle heidense natiën, gelijk blijkt vs.3.
3En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem.
 van Zijn wegen, Te weten de manier hoe wij Hem zullen eren en dienen om zalig te worden. Ditzelfde wordt straks wederom gezegd met andere woorden.
,
 want uit Sion Dit zijn de woorden van den profeet, niet der volken.
,
 zal de wet Aldus wordt hier genoemd de leer van het heilige Evangelie. Zie de vervulling hiervan Act 8:1 , Act 8:4 , en Act 11:20 , enz., en Act 13:2 , enz.; zie ook de aantekening Psa 1:2 .
4En Hij zal rechten onder de heidenen, en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren.
 Hij zal Te weten de Heere Christus; anders, het, te weten het Woord Gods. Het komt overeen uit, want God regeert in Christus door zijn Woord.
,
 bestraffen Te weten door de predikatie van zijn Woord, dat is, Hij zal hen overtuigen dat zij met hunne zonden den eeuwigen dood verdiend hebben, en dat zij daarvan door geen ander middel kunnen verlost worden dan door Hem.
,
 en zij zullen Of, dan, of zo; dat is, hierdoor zullen zij bewogen worden hunne zwaarden, enz.
,
 spaden, Of, houwelen; een instrument, hetwelk de hoveniers en tuinlieden gebruiken om het onkruid of wortelen uit de aarde te trekken of roeien.
,
 sikkelen; Of, zeisen; of snoeimessen.
,
 het ene De profeet wil zeggen dat alle volken, die zich oprechtelijk tot Christus bekeren, met elkander van enen zin zullen zijn in het geloof, zie Act 4:32 , en dat zij in liefde en enigheid met elkander zullen leven, want uit het geloof volgt de liefde. Vergelijk Isa 11:6 .
,
 geen oorlog Zij zullen met elkander in Christelijken vrede leven, zonder twist en onenigheid, derhalve zullen zij den krijg niet behoeven te leren.
5Komt, gij huis van Jakob, en laat ons wandelen in het licht des Heeren.
 Komt, Dat is, gij Israëlieten, die van Jakob afkomstig zijt. De profeet vermaant de Joden dat zij, achtervolgens het exempel der bekeerde heidenen, hetwelk hij hun heeft voorgedragen, ook de leer des Heeren aannemen zouden.
,
 in het licht Dat is, in de zaligmakende kennis Gods, die uit zijn Woord komende is.
6Maar Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, want zij zijn vervuld met goddeloosheid, meer dan het oosten, en zij zijn guichelaars gelijk de Filistijnen, en aan de kinderen der vreemden tonen zij hun behagen.
 Maar Gij Hier wendt zich de profeet tot God, en hij doet een weeklacht over de Joden, die van God verstoten waren. De zin is: Maar waarom vermaan ik mijne landslieden tot het geloof aan Christus, dewijl het toch tevergeefs is; want, o Heere, Gij hebt besloten hen te verstoten.
,
 Uw volk, Te weten een deel uws volks; want de verharding is voor een deel over Israël gekomen, zegt de apostel, Rom 11:25 .
,
 meer dan Of, van oosten, dat is, der volken, die tegen het oosten of den opgang der zon wonen; verstaande de Chaldeën, Syriërs, Mesopotamiërs en andere Oosterse natiën, die tot bijgeloof, toverij en waarzegging zeer geneigd waren.
,
 guichelaars Zie de aantekening Lev 19:26 , en 2Ki 21:6 .
,
 en aan de kinderen Dat is, aan de vreemdelingen, aan hunne zeden en manieren. Eenigen verstaan dit gesproken te zijn van de huwelijken harer dochters aan de vreemde natiën, die verboden waren. Zie Deu 7:1-3 .
,
 tonen Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als met handgebaar, of als met in de hand te kloppen, een welgevallen of behagen te tonen of te doen blijken.
7En hun land is vervuld met zilver en goud, en hunner schatten is geen einde; hun land is ook vervuld met paarden, en hunner wagenen is geen einde.
 hun land Te weten van het volk Jakobs. Anders, zijn, te weten Jakobs land. Alzo verder in vs.7 en volgende.
8Ook is hun land vervuld met afgoden; voor het werk hunner handen buigen zij zich neder, voor hetgeen hun vingeren gemaakt hebben.
 met afgoden; Hebreeuws, met ijdelheden, of nietigheden. Aldus worden de afgoden genoemd; 1Co 8:4 . Zie Isa 44:10 , en de aantekening Lev 19:4 .
,
 voor het werk Dat is, voor de afgoden, die zij zelf gemaakt hebben.
9Daar bukt zich de gemene man, en de aanzienlijke man vernedert zich; daarom zult Gij het hun niet vergeven.
 Daar bukt Te weten voor de afgoden.
,
 de aanzienlijke Zie de aantekening Psa 4:3 , Psa 49:3 .
,
 zult Gij Anders: Vergeef het hun niet; en aldus zijn het woorden van den profeet, God den Heere aansprekende en biddende dat Hij de afgodendienaars wil straffen vanwege hunne afgoderij.
10Ga in den rotssteen, en verberg u in het stof, vanwege den schrik des Heeren, en om de heerlijkheid Zijner majesteit.
 Ga in den Hier wendt zich de profeet tot de verstokte Joden, en hij verkondigt hun de straf Gods; alsof hij zeide: De Heere zal u vijanden op den hals sturen, die u zo bang zullen maken, dat gij u in de holen en steenrotsen zult versteken. Zie onder vs.19, 21.
,
 in het stof, Dat is, in de spelonken onder de aarde.
11De hoge ogen der mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid der mannen zal nedergebogen worden; en de Heere alleen zal in dien dag verheven zijn.
 hoge ogen Psa 101:5 noemt David een hovaardige een die hoog van ogen is. Zie ook Pro 21:4 .
,
 in dien dag Te weten als God de Joden door de Chaldeën zal verslaan en vernederen. Zie voorts vs.12.
,
 verheven zijn Te weten als een machtig overwinnaar en wreker.
12Want de dag des Heeren der heirscharen zal zijn tegen allen hovaardige en hoge, en tegen allen verhevene, opdat hij vernederd worde;
 de dag des HEEREN Dat is, de straf des Heeren in het Oude en Nieuwe Testament. Zie Job 24:1 , en Isa 13:6 .
,
 hij vernederd Dat is, een ieder onder hen.
13En tegen alle hoge en verhevene cederen van Libanon, en tegen alle eiken van Basan;
 alle hoge Dat is, over alle hoogheid, geweld, macht en heerlijkheid, waarop de mensen zich verlaten.
,
 cederen Dat is, die op den berg Libanon in groten getale wassen.
,
 Basan Een land over de Jordaan.
14En tegen alle hoge bergen, en tegen alle verhevene heuvelen; 15En tegen allen hogen toren, en tegen allen vasten muur;
 hogen toren, Zie de aantekening Isa 41:15 .
16En tegen alle schepen van Tarsis, en tegen alle gewenste schilderijen.
 schepen Versta hier, niet alleen de schepen, maar ook den rijkdom en de kostelijke waren, die met schepen over de zee en wateren gevoerd worden.
,
 gewenste Of, beelden en andere sieraden, die men aan de schepen of in de huizen had.
17En de hoogheid der mensen zal gebogen, en de hoogheid der mannen zal vernederd worden; en de Heere alleen zal in die dag verheven zijn.
 in die dag Te weten nadat de hovaardigen zullen uitgeroeid wezen.
18En elkeen der afgoden zal ganselijk vergaan. 19Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, vanwege den schrik des Heeren, en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal, om de aarde te verschrikken.
 zij Te weten de afgodendienaars. Zie Hos 10:8 ; Luk 23:30 ; Rev 6:16 , en Rev 9:6 .
,
 in de spelonken Te weten uit vrees en schrik zich verbergende voor het aangezicht des Heeren.
,
 in de holen Te weten in de holligheden, kloven en reten.
,
 de aarde Of, het land te verbreken; te weten het aardrijk zelf, alsook de inwoners van hetzelve. En versta dit, eerst van het Joodse land en de inwoners van hetzelve, en wijders van de oordelen van den Messias in de ganse wereld, en alzo vs.21.
20In dien dag zal de mens zijn zilveren afgoden, en zijn gouden afgoden, welke zij zich gemaakt hadden, om zich daarvoor neder te buigen, wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen;
 de mollen Hebreeuws, van den graver der putten, of der holen. Het is ene beschrijving van den mol. En de profeet wil met deze woorden te kennen geven dat men de afgoden in onreine en verachtelijke hoeken zou wegwerpen.
21Gaande in de reten der rotsen, en in de kloven der steenrotsen, vanwege den schrik des Heeren, en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal, om de aarde geweldiglijk te verschrikken.
 kloven Hebreeuws, takken.
22Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?
 Laat gijlieden De zin is: Terwijl gij hoort dat zelfs de groten niet helpen kunnen, zo zet uw vertrouwen niet op de mensen, wier adem en leven in hunnen neus is. Stopt hun neus en mond, zo moeten zij sterven. Vergelijk Job 27:3 .
,
 waarin Of, waarvoor. De zin is: Wat is er toch aan of in den mens, waarom iemand zijn vertrouwen op hem zou stellen? Hij is gans niets. Zie Psa 39:12 .
Copyright information for DutSVVA