Isaiah 29:1

1Wee Ariël, Ariël! de stad, waarin David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten.
  Ariël, Ariël betekent zoveel als een sterke leeuw, of een leeuw van God, gelijk Eze 43:15-16 ; maar hier moet men door Ariël verstaan het brandofferaltaar in den tempel te Jeruzalem, ja ook den tempel zelf. Het altaar nu wordt een leeuw Gods genoemd, omdat het dagelijks door het vuur, dat van den hemel gekomen was, veel vee verslond als een sterke leeuw.
,
 de stad, Dat is, de stad Davids, namelijk het bovenkwartier der stad Jeruzalem, waar zich David met zijn hofgezin onthield; gelijk ook naderhand andere koningen in Juda gedaan hebben. Doch onder den naam Davids stad, wordt hier de gehele stad Jeruzalem verstaan, gelijk elders meer.
,
 gelegerd Dat is, gelogeerd, zijn hof in gehouden heeft.
,
 doet jaar Dit is een apostrophe of aanspraak aan de Joden. De zin is: Houdt jaarlijks uwe feestdagen.
,
 laat ze Te weten de priesters en Levieten.
,
 feestofferen Of, de feestoffers [den kop] afhouwen, of de feestoffers kelen, of de keel afsteken. Zie Exo 23:18 , en de aantekening op Psa 118:27 . De profeet berispt de dwaasheid dergenen, die zichzelven inbeeldden dat zij zich genoegzaam kweten voor God, als zij maar uiterlijk den godsdienst oefenden met offeranden te doen, enz., menende dat zij slechts zulks doende, al voort ongestraft zouden blijven, omdat het ene jaar voor, het andere jaar na, verlopen was, en zij nog al ongestraft bleven heengaan; zie 2Pe 3:4 .
Copyright information for DutSVVA