James 2:1-9
1Mijn broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, met aanneming des persoons. ▼ , ▼▼ den Heere der heerlijkheid, Hiermede wordt aangewezen de waardigheid van het christengeloof, als dat niet alleen ziet op Christus voor ons gekruisigd, 1Co 2:2; maar ook die van eeuwigheid God is, en nu in heerlijkheid zit aan de rechterhand van God in de hoogste plaats. Zie 1Co 2:8; Heb 1:3; 1Pe 3:22. Anderen voegen dit woord der heerlijkheid bij het woord het geloof; omdat het geloof vooral daarop ziet, dat Christus door Zijn lijden ingegaan is in Zijn heerlijkheid, en alle gelovigen in deze ook zal inbrengen en deze deelachtig maken.
,
▼ 2Want zo in uw vergadering kwam een man met een gouden ring aan den vinger, in een sierlijke kleding, en er kwam ook een arm man in met een slechte kleding; ▼▼ vergadering kwam Grieks synagoge; waardoor verstaan worden niet de Joodse scholen of synagogen, waar de christenen niet meer kwamen om hun godsdienst te oefenen, maar allerlei plaatsen, waar de christenen bijeen kwamen om den godsdienst te plegen.
,
▼
,
▼▼ sierlijke kleding, Grieks blinkende.
,
▼▼ een arm man in Namelijk hoewel hij vroom en gelovig is.
,
▼▼ met een slechte kleding; Grieks in een vuile kleding.
3En gij zoudt aanzien dengene, die de sierlijke kleding draagt, en tot hem zeggen: Zit gij hier op een eerlijke plaats; en zoudt zeggen tot den arme: Sta gij daar; of: Zit hier onder mijn voetbank; ▼▼ aanzien dengene, Dat is, uwe ogen allen tezamen op hem slaan met eerbied.
,
▼▼ op een eerlijke plaats; Grieks wel, of eerlijk.
,
▼▼ den arme Sta Namelijk die in de vergadering komt. Zie vs.2.
4Hebt gij dan niet in uzelven een onderscheid gemaakt, en zijt rechters geworden van kwade overleggingen? ▼▼ Hebt gij dan Of zijt gij niet in uzelf veroordeeld? Dat is, in uw conscientie overtuigd, dat gij daar kwalijk aan doet.
,
▼▼ rechters geworden Dat is, gij hebt geoordeeld dat uw kwade overleggingen in dit aannemen des persoons goed en behoorlijk waren. Of rechters die kwade overleggingen hebben; dat is, verkeerde rechters.
5Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen, die Hem liefhebben? ▼▼ heeft God niet Dat is, hebt gij niet gelezen, of geleerd, verstaan, dat God, enz.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ des Koninkrijks, Namelijk der hemelen, en van alle hemelse goederen, hoewel zij de goederen dezer wereld niet hebben.
,
▼▼ die Hem liefhebben? Namelijk hetzij armen of rijken; hetwelk hij daarbij doet, opdat de rijken niet zouden menen van de verkiezing en dit koninkrijk ten enenmale uitgesloten te wezen.
6Maar gij hebt den armen oneer aangedaan. Overweldigen u niet de rijken, en trekken zij u niet tot de rechterstoelen? ▼▼ oneer aangedaan Namelijk daarmede, dat gij een zodanigen rijke meer eer aandoet, als een gelovigen arme, dien gij veracht.
,
▼▼ Overweldigen u Hij bewijst dat zodanige rijken zulke eer niet waardig zijn, om hunner boosheid wil, dewijl zij de gelovigen geweldig onderdrukken.
,
▼ 7Lasteren zij niet den goeden naam, die over u geroepen is? ▼▼ den goeden naam, Nnamelijk van den Heere Jezus Christus, den Zoon Gods.
,
▼ 8Indiën gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; ▼
,
▼▼ volbrengt, naar Of onderhoudt. Want gesteld zijnde, dat iemand de ganse wet van de liefde des naasten onderhield, en hij den persoon aannam, gelijk gezegd is, zo is hij een overtreder derzelfde wet; daar de liefde van den naaste geen plaats kan hebben, waar de naaste veracht wordt; gelijk in vs.9 verklaard wordt.
9Maar indien gij den persoon aanneemt, zo doet gij zonde, en wordt van de wet bestraft als overtreders. ▼▼ den persoon aanneemt, Namelijk gelijk tevoren is verklaard vs.1,2, enz.
,
▼▼ doet gij zonde, Grieks werkt; dat is, doet een werk dat zonde is, als strijdende tegen de liefde van den naaste.
,
▼▼ de wet bestraft Namelijk in vs.8 vermeld.
Copyright information for
DutSVVA