Jeremiah 14

1Het woord des Heeren, dat tot Jeremia geschied is, over de zaken der grote droogte.
 zaken Hebreeuws eigenlijk, woorden, of zaken der ophoudingen, wederhoudingen, afsnijdingen, verhinderingen, afweringen; te weten, van regen en dauw, [zie boven Jer 3:3 ] , waaruit dan droogte moet volgen en duurte, zodat het Hebreeuwse woord daarvoor ook genomen wordt. Vergelijk onder Jer 17:8 , en zie de betekenis van het oorspronkelijke woord Gen 11:6 ; Job 42:2 , enz.
2Juda treurt en haar poorten zijn verzwakt; zij zijn in het zwart gekleed ter aarde toe, en Jeruzalems geschrei klimt op.
 Juda treurt Dat is, het volk, of het land Juda; Hij spreekt hier van Juda, als van ene vrouw.
,
 poorten Dat is, steden, en voorts de inwoners, of de rechters en het volk, dat in de poorten placht bijeen te komen. Zie Gen 22:17 .
,
 verzwakt; Of, flauw, amechtig geworden.
,
 zwart gekleed Of, liggen ter aarde in het zwart, tot teken van rouw; zie Job 5:11 , en Psa 35:14 .
,
 klimt op Neemt toe, wordt groter en groter, vanwege de grote ellende, die men overal in het land ziet, overmits droogte en gebrek bij groten en kleinen, gelijk volgt.
3En hun voortreffelijken zenden hun kleinen naar water; zij komen tot de grachten, zij vinden geen water, zij komen met hun vaten ledig weder; zij zijn beschaamd, ja, worden schaamrood, en bedekken hun hoofd.
 voortreffelijken Of, doorluchtigen, heerlijken, enz.; zie Psa 8:2 .
,
 kleinen Dat is, dienaars.
,
 grachten, Of, sloten.
,
 bedekken Of, bewinden; tot teken van schaamte en rouw; zie 2Sa 15:30 ; alzo in vs.4.
4Omdat het aardrijk gescheurd is, dewijl er geen regen op de aarde is; de akkerlieden zijn beschaamd, zij bedekken hun hoofd.
 gescheurd is, Of, gebarsten, gespleten.
5Want ook de hinden in het veld werpen jongen, en verlaten die, omdat er geen jong gras is.
 hinden Hebreeuws, de hinde baart, enz.
6En de woudezels staan op de hoge plaatsen, zij scheppen den wind gelijk de draken; hun ogen versmachten, omdat er geen kruid is.
 scheppen Gelijk boven Jer 2:24 ; zich daarmede verkwikkende inplaats van vochtig gras of water.
,
 draken; Die zeer sterk uit en inademen, gelijk sommigen daarvan schrijven.
7Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o Heere! doe het om Uws Naams wil; want onze afkeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd.
 Hoewel Of, dewijl, zekerlijk.
,
 getuigen, Vergelijk Isa 59:12 ; Hos 5:5 , en Hos 7:10 .
,
 doe het Alsof de profeet zeide: Staan onze zonden U in den weg, dat Gij ons gene weldadigheid kunt bewijzen, zo neem en vind de oorzaak in Uzelven en doe het om uws dierbaren naams wil, opdat uw ondoorgrondelijke barmhartigheid en lankmoedigheid bij de vromen genoemd en uw naam van de vijanden niet gelasterd worde. Dit is des profeten voorbede voor het volk.
,
 menigvuldig, Of, groot.
8O Israëls Verwachting, Zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?
 Verwachting, O Gij enige ware God, in wien alleen uwe kerk hare hoop stelt, en van wien zij in hare noden behoort en pleegt hulp te verwachten en te ontvangen. Alzo onder Jer 17:13 , en Jer 50:7 . Vergelijk onder vs.22.
,
 vreemdeling Dat is, U houden alsof Gij niet meer bewogen waart over onzen staat als een vreemde, of iemand, die maar door het land passeert enz., daar Gij immers onder ons uw vaste woning hebt genomen, gelijk volgt.
,
 reiziger, Of, reizende [man], wandelaar.
9Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen? Gij zijt toch in het midden van ons, o Heere! en wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet.
 versaagd man, Of, verbaasd, die geen raad weet. Anders: afgemat. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden.
,
 naar Uw Naam Gelijk boven Jer 7:10 .
10Alzo zegt de Heere van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de Heere geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheden gedenken, en hun zonden bezoeken.
 van dit volk Dit is Gods antwoord op de voorbede van Jeremia.
,
 zwerven, Nu naar vreemde heidense volken, dan naar allerlei afgoden, om hulp te zoeken. Zie boven Jer 2:36 , enz.
,
 nu zal Hij Dat is, al haast zal Hij hen straffen. Zie Hos 10:3 .
,
 gedenken, Zie Gen 8:1 , en vergelijk Hos 8:13 , en Hos 9:9 .
,
 bezoeken Dat is, straffen. Zie Gen 21:1 .
11Wijders zeide de Heere tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede.
 ten goede Tot hun best, dat Ik hen langer zou verschonen; versta dit ten aanzien van de onbekeerlijken, waardoor God het ganse volk wil vertonen hoezeer Hij op hen vertoornd was, om de bekeerlijken te bewegen tot boetvaardigheid.
12Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie zal Ik hen verteren. 13Toen zeide ik: Ach, Heere Heere! zie, die profeten zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in deze plaats.
 profeten Versta, valse profeten, gelijk volgt. Zie boven Jer 5:31 , en Jer 6:13 .
,
 zwaard zien, Dat is, geen geweld noch overlast van krijg of oorlog ondervinden, of zulks zal u niet overkomen. Zie Job 7:7 , en onder Jer 42:14 .
,
 honger hebben; Dat is, hongersnood.
,
 Ik zal u Alsof God zelf dit gesproken had.
,
 gewissen vrede Hebreeuws, vrede der waarheid, gewisheid, trouw; dat is, een ongetwijfelden, gewissen, vasten vrede, dat is, zekeren welstand.
14En de Heere zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging, en nietigheid, en bedriegerij huns harten.
 vals gezicht, Hebreeuws, gezicht der valsheid, of der leugen.
,
 waarzegging, Zie Deu 18:10 ; Eze 13:2-3 , Eze 13:7-9 , met de aantekening.
,
 nietigheid, Van het Hebreeuwse woord elil, dat een nietig ding, of nietigheid betekent, worden de afgoden ook genoemd elilim. Zie Lev 19:4 .
15Daarom zegt de Heere alzo: Aangaande de profeten, die in Mijn Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij dan nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land zijn; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden. 16En het volk, tot hetwelk zij profeteren, zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten.
 boosheid Of, hun kwaad; dat is, de straf hunner boosheid; gelijk boven Jer 11:12 , beide in enen zin.
,
 uitstorten Vergelijk boven Jer 10:25 .
17Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter Mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plage, die zeer smartelijk is.
 nederdalen Gelijk boven Jer 9:18 .
,
 jonkvrouw Dat is, mijn volk, of mijne landslieden. Of, [gelijk sommigen] de staat mijns volks, dat hij, naar den stijl der vrouw, vanwege hare schoonheid, tederheid en aangenaamheid, ten aanzien van den staat, die hun van God gegeven was; of [gelijk sommigen] omdat zij nog nooit ganselijk overwonnen en verwoest waren. Zie 2Ki 19:21 . Anders: de jonkvrouw, de dochter van mijn volk.
,
 breuk, Zie boven Jer 4:6 .
,
 plage, die zeer smartelijk is Of wonde, die zeer pijnlijk, weedoende, zerig, en voorts gevaarlijk is; alzo boven Jer 10:19 , onder Jer 30:12 ; Nah 3:19 .
18Zo ik uitga in het veld, ziet daar de verslagenen van het zwaard, en zo ik in de stad kome, ziet daar de kranken van honger! Ja, zowel de profeten als de priesters lopen om in het land, en weten niet.
 kranken Hebreeuws, krankheden. Zie Job 24:20 .
,
 zowel de profeten Hebreeuws, ook de profeet, ook de priester.
,
 weten niet Dat is, weten geen raad, weten niet wat zij zullen doen of laten, dien het betaamde dit kwaad te verbeteren. Anders: want beiden, profeten en priesters, drijven kramerij tegen het land, en zij [het volk] merken het niet; te weten dat zij hen met valse profetieën uitputten en bedriegen. Vergelijk boven Jer 5:31 .
19Hebt Gij dan Juda ganselijk verworpen? Heeft Uw ziel een walging aan Sion? Waarom hebt Gij ons geslagen, dat er geen genezing voor ons is? Men wacht naar vrede, maar daar is niets goeds, en naar tijd van genezing, maar ziet, daar is verschrikking.
 ganselijk verworpen? Hebreeuws, verwerpende, verworpen?
,
 genezing Of, medicijn, remedie.
20Heere! wij kennen onze goddeloosheid, en onzer vaderen ongerechtigheid, want wij hebben tegen U gezondigd. 21Versmaad ons niet, om Uws Naams wil; werp den troon Uwer heerlijkheid niet neder; gedenk, vernietig niet Uw verbond met ons.
 werp den Of, kleinacht niet, laat niet vervallen, of verwelken, onteer niet.
,
 troon Uwen tempel, Jeruzalem, Juda, waar Gij uwe zitplaats genomen en uwe eer geopenbaard hebt; of, men kan hierdoor verstaan de ark des verbonds, gelijk Psa 63:3 , en Psa 78:61 .
,
 gedenk, Te weten van uw verbond.
,
 vernietig Of, maak niet krachteloos, breek niet, het verbond dat Gij met ons gemaakt hebt.
22Zijn er onder de ijdelheden der heidenen, die doen regenen, of kan de hemel druppelen geven? Zijt Gij die niet, o Heere, onze God? Daarom zullen wij op U wachten, want Gij doet al die dingen.
 ijdelheden Dat is, kunnen de afgoden regen geven? Zie 1Ki 16:13 , en 2Ki 17:15 . Hij wil zeggen: Geenszins. Zie Gen 18:17 .
,
 druppelen Of, regenschuren.
,
 geven? Te weten van zichzelven?
,
 die niet, Dat is, het is immers ontwijfelbaar waar, dat Gij die zijt, die zulks alleen doet. Zie Gen 13:9 .
,
 U wachten, Dat Gij ons den nodigen regen geeft, want Gij zijt onze verwachting [boven vs.8], gelijk in alle andere noden, alzo ook in deze droogte, waarvan boven in het begin van het hfdst. gesproken is.
,
 doet al die dingen Of, Gij hebt al die dingen gemaakt; regen en droogte, enz. komen van U.
Copyright information for DutSVVA