Jeremiah 15:7-8

7En Ik zal hen wannen met een wan, in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd.
 poorten Dat is, in de landpalen, uiterste grenssteden, sterkten, waarop gij u nu verlaat; gelijk men het koren in of voor de deuren wel pleegt te wannen en te schudden, om het kaf en stof bij den wind te verstrooien en uit te wannen; alzo enz. Anders: in de steden des lands; dat is, overal.
,
 heb Mijn volk Dat is, Ik zal enz., en zo in vs.8.
,
 kinderen Of, van alles wat zij hebben, of hun lief is; omdat in het volgende van de weduwen gesproken wordt, en het Hebreeuwse woord niet alleen gebruikt wordt van beroving van kinderen, maar ook van andere dingen. Zie 2Ki 2:19 ; Eze 36:12-15 , met de aantekening.
,
 wegen Dat is, hebben zich van hun bozen handel en wandel niet bekeerd. Zie Gen 6:12 .
8Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeën; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk hen doen overvallen, de stad met verschrikkingen.
 Hun weduwen Van het volk.
,
 meerder Of, sterker in getal; doordien hune mannen bij menigten zouden omgebracht worden.
,
 moeder Namelijk Jeruzalem. Anders: over de moeder der jongelingen een verwoester op den middag; dat is, over de vergadering der jonge manschap.
,
 jongeling, Den koning van Babel, wakker en fris zijnde in dit werk, als een jongeling.
,
 middag; Vergelijk boven Jer 6:4 .
,
 de stad Hebreeuws, de stad, en verschrikkingen of verbaasdheden. De zin kan zijn: Ik, zal dien jongeling haar, te weten de stad, en daar zal enkel schrik zijn, of zodat er grote schrik zal zijn. Of aldus: Ik zal haastiglijk op hen de stad doen vallen en verschrikkingen.
Copyright information for DutSVVA