Jeremiah 16:4-7

4Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn, en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn.
 pijnlijke Hebreeuws, doden der ziekten, of krankten, pijnlijkheden, hetwelk men ook kan verstaan van dodelijke krankheden.
,
 dode lichamen Hebreeuws, dood lichaam, gelijk onder vs.18, en boven Jer 7:33 , enz.
5Want zo zegt de Heere: Ga niet in het huis desgenen, die een rouwmaaltijd houdt, en ga niet henen om te rouwklagen, en heb geen medelijden met hen; want Ik heb van dit volk ( spreekt de Heere) weggenomen Mijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden;
 desgenen, Of, leedmeesters, desgenen, die het bewind en bestuur heeft in de rouwmaaltijden, die zij als leedmaaltijden zouden houden, om droevigen of elkander te troosten over een dode, maar bedreven daarin allerlei pracht, weelderigheid en overdaad, gelijk afgenomen wordt uit Amo 6:7 , alwaar een dergelijk Hebreeuws woord gebruikt wordt, en nergens meer in de Heilige Schrift, waarom het ook verscheidenlijk wordt overgezet. Zie wijders van het oogmerk van dit bevel vs.8, en vergelijk Job 27:15 ; Psa 78:64 ; Eze 24:22 ; Amo 6:10 ; inzonderheid komt dit alles overeen met hetgeen God in Babylonië door den profeet Ezechiël het Joodse volk heeft laten profeteren en met een bijzonder wonderteken afbeelden, ten tijde als Jeruzalem belegerd werd van Nebukadnezar; Eze 24 .
,
 weggenomen Hebreeuws eigenlijk, verzameld. Zie van het Hebreeuwse woord Psa 26:9 .
6Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven, zij zullen niet begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil.
 men zal hen Hebreeuws, zij zullen hen niet beklagen; dat is, men zal hen niet beklagen, of zij zullen niet beklaagd worden. Zie Job 4:19 ; alzo in het volgende.
,
 insnijden, Te weten in het vlees van zijn lichaam; gelijk Lev 19:27-28 , en Lev 21:5-6 , tot een teken van rouw.
,
 kaal Tot gelijk einde, naar der heidenen wijze, die de Joden navolgden, tegen Gods bevel. Zie Lev 21:5 ; Deu 14:1 , en vergelijk onder Jer 41:5 , en Jer 47:5 , en Jer 48:37 .
7Ook zal men hun niets uitdelen over den rouw, om iemand te troosten over een dode; noch hun te drinken geven uit den troostbeker, over iemands vader of over iemands moeder.
 uitdelen Versta, geen brood; dat is, spijs, [hetwelk bij het Hebreeuwse woord gevoegd wordt, Isa 58:7 ; Lam 4:4 ] , die de vrienden en naburen plachten te zenden of te brengen in het sterfhuis, of ter plaatse waar de vrienden tot een leedmaal bijeenkwamen om de treurigen te vertroosten en te verkwikken, etende en drinkende met hen. Zie Deu 26:14 ; Eze 24:17 , Eze 24:22 . Dit komt met het volgende [waar van drinken gesproken wordt] zeer wel overeen. Sommigen verstaan het van het verdelen, of uitbreiden en wringen der handen, dat men wel gewoon is te doen in groten rouw.
Copyright information for DutSVVA