Job 16:9

9Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.
 Zijn toorn Versta, den toorn Gods. Hij spreekt weder van God in den derden persoon.
,
 verscheurt, Het is een gelijkenis, genomen van de leeuwen, of andere verscheurende dieren, om des te beter uit te drukken hoe vreeslijk het is in de handen des levenden Gods te vallen, als Hij met ernst wil straffen; Heb 10:31 . Vergelijk Psa 50:22 ; Lam 3:10-11 ; Hos 5:14 , en Hos 6:1 .
,
 Hij haat mij; Of, haat mij innerlijk. Alzo Gen 49:23 , en Gen 50:15 .
,
 Hij knerst De knersing der tanden, welke geschiedt door samenbijting en samenwringing derzelve, is een gebaar dergenen, die met zeer felle gramschap bevangen zijn, gelijk Psa 35:16 , en Psa 37:12 , en Psa 112:10 ; Lam 2:16 ; of dergenen, die in zeer grote pijn, kwelling en smarten gesteld zijn; Mat 8:12 ; Luk 13:28 . Hier wordt zij Gode in den eersten zin bij gelijkenis toegeschreven, om des te beter het geweld en de vreeslijkheid zijner gramschap ons bekend te maken.
,
 scherpt Dat is, stelt een vergramd en vreeslijk gezicht tegen mij, even alsof Hij met zijn ogen, gelijk met een vreeslijken bliksem, mij doorstralen wilde.
Copyright information for DutSVVA