Job 16:9
9Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. ▼▼ Zijn toorn Versta, den toorn Gods. Hij spreekt weder van God in den derden persoon.
,
▼
,
▼
,
▼▼ Hij knerst De knersing der tanden, welke geschiedt door samenbijting en samenwringing derzelve, is een gebaar dergenen, die met zeer felle gramschap bevangen zijn, gelijk Psa 35:16 , en Psa 37:12 , en Psa 112:10 ; Lam 2:16 ; of dergenen, die in zeer grote pijn, kwelling en smarten gesteld zijn; Mat 8:12 ; Luk 13:28 . Hier wordt zij Gode in den eersten zin bij gelijkenis toegeschreven, om des te beter het geweld en de vreeslijkheid zijner gramschap ons bekend te maken.
,
▼▼ scherpt Dat is, stelt een vergramd en vreeslijk gezicht tegen mij, even alsof Hij met zijn ogen, gelijk met een vreeslijken bliksem, mij doorstralen wilde.
Copyright information for
DutSVVA