Job 20:26

26Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan.
 duisternis Dat is, tegenspoed en rampzaligheid, die hem God vanwege zijn boosheid laat overkomen; zie Gen 15:12 . Sommigen verstaan dat zijn schuilplaatsen, waar hij zich in het donker meende te verbergen, licht zullen zijn.
,
 zijn schuilplaatsen; Versta, de schuilhoeken en heimelijke middelen, die de bozen pogen uit te vinden om Gods oordelen te ontgaan. De zin is, dat het zo verre is van daarin enige hulp te zullen vinden, dat daarin ook anders niets voor hen weggelegd is dan tegenspoed en ellende. Andere verstaan de opgesloten rijkdommen der bozen, van welke hij niets goeds genieten maar allerlei verdriet krijgen zou. Zie van het Hebreeuwse woord Psa 17:14 .
,
 een vuur, Versta, den toorn en de wraak Gods, welke bij een vuur vergeleken wordt. Zie Deu 32:22 met de aantekening; idem Isa 26:11 ; Jer 15:14 ; Lam 2:3 .
,
 niet opgeblazen is, Dat is, niet aangestoken door enig mens, maar voortkomende van Gods rechtvaardig oordeel. Het schijnt dat hij ziet op hetgeen staat boven, Job 1:16 . Men kan dit ook verstaan in het algemeen van de oordelen Gods en het helse vuur. Vergelijk Isa 30:33 .
,
 den overigen Versta, zijn huisgenoten en nakomelingen, die zijn boosheid navolgen.
Copyright information for DutSVVA