Job 26

1Maar Job antwoordde en zeide: 2Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
 gij geholpen Namelijk, gij Bildad.
,
 dien, Dat is, mij. Alzo in het volgende.
,
 zonder kracht Te weten, niet alleen door de ongezondheid en smarten zijns lichaams, maar ook de verslagenheid zijns gemoeds.
,
 en Deze vragen loochenen sterkelijk. Hij wil zeggen dat Bildad hem niet geholpen noch behouden had; want inplaats van hem te vertroosten met Gods vriendelijke genade, had hij hem gezocht te verschrikken met Gods vreeslijke majesteit.
3Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
 geraden, Te weten, opdat hij wijzer zij in het verstand, voorzichtiger in spreken, geduldiger in lijden, gestadiger in hopen.
,
 die geen wijsheid heeft, Hij spreekt spottenderwijze van zichzelven, omdat zijn vrienden hem voor een onverstandigen zwetser hielden; zie boven, Job 11:2-3 .
,
 de zaak, Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord boven, Job 5:12 . Job veracht en bespot hier wat van Bildad was voortgebracht, niet ten aanzien van de leer zelve, maar van de toeëigening daarvan.
,
 ten volle Hebreeuws, in menigte.
4Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
 die woorden Dat is, de voorgaande redenen gebruikt? Hij wil zeggen: Zijn mij die dingen niet zo wel bekend als u? Vergelijk boven, Job 12:3-4 , en Job 13:2 .
,
 wiens geest Dat is, door wiens geest hebt gij dit gesproken? Het is niet een extra ordinaire ingeving van Gods Geest; want gij hebt niet dan algemene dingen voortgebracht, die een ieder bekend zijn. Het is dan van de drijving van uw eigen geest, die door zijn onverstand kwade toeëigeningen en besluiten maakt. Zie onder, Job 32:8 .
5De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.
 De Nadat Job Bildads rede verworpen heeft, spreekt hij breder van de volmaakte eigenschappen en werken Gods, waarvan Bildad gehandeld had, om te tonen dat de dingen, van hem verhaald, hem wel bekend waren, en vervolgens dat zijn verhaal onnodig en ontijdig was geweest en niet wel passende op hun geschil.
,
 doden Versta, de gestorven mensen. Alzo is het Hebreeuwse woord refaim dikwijls in de Heilige Schrift genomen. Zie Psa 88:11 ; Pro 2:18 , en Pro 9:18 ; Isa 14:9 , en Isa 26:14 . Anderen verstaan de dode dingen, die in de aarde en wateren van God geformeerd worden, als goud, zilver, kostelijk gesteende, koper, staal, ijzer, enz. Sommigen verstaan de reuzen, gelijk het Hebreeuwse woord dezen ook betekent; Deu 2:20 , en Deu 3:13 .
,
 geboren worden Dat is, wedergeboren, of weder levend worden door de opstanding, welke een wedergeboorte genaamd wordt; Mat 19:28 . Het Hebreeuwse woord is voor geboren worden genomen; Psa 51:7 ; Pro 8:24-25 .
,
 van onder Dat is, uit de aarde, die het onderste element is.
,
 hunne inwoners Versta, der wateren; dat is, de dode lichamen, die in de zee en andere wateren liggen. Zie Rev 20:13 ; waarom sommigen het woord en hier nemen voor, dat is.
6De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
 hel Versta, alle diepe en verborgen plaatsen, ja ook de hel, welke het gezicht der mensen niet geraken kan. Alzo is het woord scheol genomen, Psa 139:8 . Zie ook Gen 37:35 .
,
 voor Hem, Dat is, voor God, die alles door zijn voorzienigheid doorziet en regeert.
,
 verderf Versta, de plaatsen, waarin alle dingen verdorven worden en verloren gaan, en daaronder de plaats der verdoemden. Vergelijk Pro 15:11 , en Pro 27:20 .
7Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
 Hij Namelijk, God.
,
 noorden uit Dat is, den hemel; die hier alzo van een deel genaamd wordt, omdat het land, waarin Job en zijn vrienden woonden, het noordelijke deel over zich gehad heeft, zijnde de hemel door de evenlijn in twee gelijke delen gedeeld, het noordelijke en het zuidelijke.
,
 het woeste; Versta, de gehele ruimte, die tussen den hemel en de aarde is.
,
 aan een niet Zodat de aarde geen ondersteunsel heeft dan Gods overgrote macht. Zie Psa 24:2 , en Psa 104:5 , en Psa 136:6 .
8Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
 Hij bindt God maakt de wolken uit de dampen der aarde opwaarts stijgende, en door zijn voorzienigheid in de lucht zo samenklonterende, dat zij schijnen in zakken gebonden te zijn. Vergelijk Gen 2:6 , en 2Sa 22:12 , en de aantekening.
,
 scheurt Dat is, ontsluit of berst niet, vallende geheel op de aarde, niettegenstaande dat zij bestaat uit water, hetwelk van nature nederwaarts loopt, maar druipt alleen hier en daar, als en naar het den Heere belieft.
,
 daaronder Dat is, in het onderste deel der wateren, die in de wolken als in een zak gesloten zijn.
9Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
 het vlakke Dat is, het middelste deel van de lucht. Dit maakt God vast, opdat het Hem diene als een werkplaats, waaruit Hij ons zijn goederen mededeelt en die Hij tot sieraad met wolken bestrooit.
,
 troons Dat is, des hemels, of der lucht. Van welke drie hemelen wordt gewag gemaakt Gen 2:1 in de aantekening.
10Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.
 gezet perk Een gestelde grens in het rond, waarover de wateren der zee niet kunnen geraken om het droge te overstelpen en te bedekken. Zie de volgende Schriftuurplaatsen.
,
 tot aan Dat is, zolang als het licht en de duisternis op de aarde zullen wezen; of zolang als de wereld staan zal.
11De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
 De pilaren Vergelijk 2Sa 22:8 ; Psa 18:8 . Versta door de pilaren des hemels de krachten deszelven, Luk 21:26 , welke zijn de natuur, eigenschappen en werkingen des hemels, die uit haar stel schijnen gebracht te zijn, niet alleen door ongewoonlijke bliksemen, donderslagen, winden, stormen, regens, enz., maar ook door vele tekenen in de zon, maan, sterren, kometen en vuren in den hemel, enz.
,
 ontzetten zich Hebreeuws, verwonderen zich.
12Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.
 klieft Als Hij onweder en stormen laat komen over de zee, die de baren en golven zo verheffen dat de zee schijnt te splijten en vol kloven te zijn; Psa 107:25-26 .
,
 verheffing Dat is, haar onstuimige en hooglopende baren; Psa 104:7 , en Psa 107:29 . Hebreeuws, Rahab, hetwelk enigen in den tekst behouden, verstaande daarbij Egypte, zo genoemd om den hoogmoed en de hovaardigheid der Egyptenaren; Psa 89:11 ; Isa 51:9 .
13Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen.
 heeft Hij Anders, heeft de hemel schoonheid.
,
  de langwemelende Door deze kan men verstaan zekere grote slang, hetzij in de zee of op het land. Zij wordt hier en Isa 27:1 genaamd met een bijwoord, betekenende vluchtig, welvliedende, wegwemelende. Sommigen willen het verstaan van het teken des hemels, de slang genoemd.
14Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
 dit zijn Deze dingen, die wij van Gods werken en eigenschappen verhaald hebben.
,
 uiterste einden Kleine uiterste deeltjes, en gelijk afsnijdselen der zeer grote en wijd uitgebreide lering, die daar is van de gewone werkingen zijner wonderlijke kracht en regering.
,
 klein stukje Dat is, hoe weinig is het dat wij weten en begrijpen van Gods werken, bij hetgeen dat er van is.
,
 den donder Dat is, zijn zeer grote en schrikkelijke macht.
Copyright information for DutSVVA