Job 39:4-6

4[039:7] Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve.
 jongen Hebreeuws, zonen; zie Lev 1:14 .
,
 worden kloek, Dat is, worden weder gezond, fris en sterk, ofschoon zij eerst geworpen zijnde, door de zwaarheid der geboorte slap en teer waren.
,
 door het koren; Het woord bar in het oorspronkelijke betekent in het Hebreeuws koren, of tarwe, waarvan deze beesten hun voedsel nemen; maar het betekent in het Syrisch akker, of veld, gelijk ook het Chaldeeuwse woord bara zulks betekent; Dan 2:38 en Dan 4:12 . Waarom enigen hetzelve zo overzetten.
,
 haar Te weten, moeders, die ze geworpen hebben.
5[039:8] Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost?
 Wie heeft den woudezel De zin is, dat de ontembare en onbedwingelijke natuur der wilde ezels alleen van Gods regering en voorzienigheid komt, welker redenen, zodat de mens niet kan begrijpen, hij nog veel minder andere diepe en ondoorgrondelijke werken Gods vatten kan.
6[039:9] Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot zijn woningen.
 de wildernis Anders, het vlakke veld. Doch versta zulk vlak veld, dat wel wild en woest ligt, maar nochtans enig voeder voor de beesten heeft, gemengd uit velerlei groente en ruigte, hetwelk den wilden beesten wel smakend is.
,
 ziltige Dat is, het dorre, onvruchtbare en onbebouwde land. Zie Jdg 9:45 , en Psa 107:34 .
Copyright information for DutSVVA