Job 6:4

4Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.
 pijlen Versta, de kwalen en ellenden, die hem van God overkwamen en zeer geweldig waren. Die noemt hij pijlen, omdat zij hem haastelijk en buiten verwachting hadden getroffen, en scherp zijnde, zijn hart zeer diep hadden doorwond. Zie Deu 32:23 ; Psa 38:3 , en Psa 45:6 , en Psa 91:5 .
,
 vurig Eenige volken plachten hun pijlen met vergif te bestrijken, hetwelk door het gehele lichaam, dat geschoten was, zich uitspruitende en indringende, zeer haastelijk al de krachten des levens verteerde. Daarom zijn door deze vergiftige pijlen te verstaan zulke plagen, die een zeker en snel verderf aanbrengen.
,
 de verschrikkingen Gods Dat is, geweldige en gruwzame plagen, waarmede mij God verschrikt. Alzo onder, Job 9:34 ; Psa 88:17 . Zie Gen 35:5 .
,
 rusten zich Het Hebreeuwse woord is zoveel als zich in krijgsordening tegen iemand stellen, in welken zin het ook genomen wordt, Jer 50:9 . Het wordt van Petrus zeer wel uitgedrukt met het Griekse woord antitassesthia, 1Pe 5:5 .
Copyright information for DutSVVA