Joel 2:20

20En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de Oostzee, en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan, en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan.
 dien Te weten, dat voorzegde heir van sprinkhanen, enz., die van het noorden in Juda gekomen waren, en voorts wel mogen gehouden worden voor afbeeldingen en voorboden der Assyriërs en Babyloniërs, die van het noorden ook zouden komen, en hier van sommigen door die van het noorden verstaan worden, gelijk in Joe 1:4 is aangetekend.
,
 dor en woest land, Hebr. een land der dorheid en woestheid. Zie Deu 1:19 , en Deu 8:15 .
,
 aangezicht Dat is, het ene of voorste deel van dit ongedierte, de voortocht.
,
 Oostzee, De Dode zee, in het zuidoosten van Kanaän. De plaats waar Sodom en Gomorra, enz., vergaan zijn; of de zee Cinnereth, of Genesareth, in het noordoosten. Verg. de profetie van Gog, Eze 39:11 .
,
 einde Dat is, achterste deel, achtertocht.
,
 achterste zee; Dat is, in de Middellandse zee. Zie Deu 11:24 , en Zec 14:8 .
,
 zijn stank zal opgaan, Versta, den vuilen stank van dit heirleger der sprinkhanen, enz., wanneer zij van God weder zullen vernield worden, en alsdan vergaan en vervuilen, als een stinkend aas. Verg. Isa 34:3 .
,
 vuiligheid zal opgaan; Of, zware, vuile sterke reuk.
,
 hij heeft grote dingen gedaan Te weten, die van het noorden, dat voorzegde heir, Hebr. hij heeft groot gemaakt, of zich groot gemaakt, of hij heeft het groot gemaakt met, of in doen, of handelen; dat is, hij zal stoutelijk gehandeld, Juda als bespot en grote ellende veroorzaakt hebben, waartegen in het volgende gesteld wordt, dat God ook integendeel recht grote dingen zal doen; vernielende dit groot en machtig heir, dat Hij zelf tevoren in zijnen toorn over Juda gezonden had. Men kan hiermede enigzins vergelijken Psa 35:26-27 ; alwaar ook tegen elkander gesteld worden, dat de vijanden zich tegen David groot maakten, en de vromen daartegen zeggen: De Heere zij groot gemaakt, of worde groot, zij groot; dat is, als groot geroemd. Zie aldaar. Sommigen duiden dit, zowel als het volgende in vs.21, ook op den Heere.
Copyright information for DutSVVA