Joel 3
1Want ziet, in die dagen en te dier tijd, als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden ; ▼▼ ziet, Hieruit is af te nemen dat deze profetie ook behoort tot den staat van het Nieuwe Testament, waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk gesproken is, beide [naar der profeten wijze] met manieren van spreken, die genomen zijn van den staat van het Oude Testament, gelijk te zien is in Joe 2:28 , Joe 2:32 , en hier in dit vers en de volgende.
,
▼▼ als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden; Dat is, Messias Gods kerk Zie onder vs.9-12, Joden Babel, Gods
2Dan zal Ik alle heidenen vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat; en Ik zal met hen aldaar richten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land gedeeld; ▼▼ heidenen vergaderen, Dat is, Joden Joden Christus Nieuwe Testament Psa 2:1 ; Act 4:25-27 , en Act 6:12-13 , enz.
,
▼▼ dal van Jósafat; Dat is, aardse dal, God Christus Vaders, vs.11. Doch 2Ch 20 alwaar God Josafat, dal Beracha, lofs, God Zie 2Ch 20:12 , 2Ch 20:16 , 2Ch 20:22 , 2Ch 20:26 , met de aantekening. Alzo [wil de Heere zeggen] zal Ik De Hebr. naam Jehosafat betekent des HEEREN oordeel;, of gericht, of de HEERE oordeelt; en schijnt Ik zal aldaar met hen rechten; waarin sommigen het woord Josafat dal van het oordeel des Heeren. Anderen Jeruzalem Olijfberg, Zaligmaker Josafats; Zie Zec 14:4-5 .
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 3En hebben het lot over Mijn volk geworpen en een knechtje gegeven om een hoer, en een meisje verkocht om wijn, dat zij mochten drinken. ▼▼ lot over Mijn volk geworpen De overheerden en gevangenen van mijn volk door het lot elkander toegedeeld, en tot voldoening van hun goddeloze wellusten, zo onwaardig en snodelijk geacht en behandeld, gelijk volgt.
,
▼▼ hoer, Sommigen menen dat het Hebr. woord hier betekent spijs.
4En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Palestina! Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk, zal Ik uw vergelding op uw hoofd wederbrengen. ▼▼ wat hebt gij met Mij te doen, Dat gij mijn volk, heiligdom en land zo vijandelijk hebt behandeld? Hebben Ik of zij u iets misdaan, dat gij zoudt mogen voorgeven zulks te willen wreken? In jet minste niet, wil God zeggen, het is louter goddeloze haat en vijandschap, die gij hebt en voert tegen mij, wien het kwaad raakt en aangaat; dat men mijne kerk aandoet. Anders: watzijt gij bij mij? of wat wilt gij tegen mij? dat is, wat zoudt gij dan ook bij mij gelden, dewijl gij mijn volk zo snood en schandelijk behandelt? of, wat zoudt gij toch tegen mij vermogen? Hebr. wat gij lieden mij, of met, bij, tegen mij?
,
▼▼ Tyrus en Sidon, Verg. Amo 1:7-9 . De Tyriërs, Sidoniërs en Filistijnen waren het naast gelegen aan het Joodse land, langs de kusten van de Middellandse zee, en zeer bittere vijanden van Gods volk. Doch onder dezen moet men alle vijanden der kerk verstaan, gelijk ook de straf, die hun voorzegd wordt, den vijanden in het algemeen is rakende; alzo worden door Moab alle andere vijanden der kerk verstaan, Isa 25:10 , en in vs.19, door Egypte en Edom, en door Edom alleen. Zie Obadja enz.
5Omdat gij Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen, en hebt Mijn beste kleinodiën in uw tempels gebracht. ▼▼ Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen, Van mijnen tempel, of ook [gelijk sommigen] van mijn volk en van mijn land, gelijk God gewoon is te spreken.
,
▼▼ beste kleinodiën De vaten van mijnen tempel of kleinodiën van mijn volk. Dit alles wordt gesproken naar den stijl van het Oude Testament, waardoor afgebeeld wordt allerlei smaad en overlast, die de vijanden Gods kerk, om zijn reinen godsdienst, zouden aandoen; zie vs.1.
,
▼▼ tempels gebracht Der afgoden, om die met mijn goed te vereren, en mij alzo te beschimpen.
6En gij hebt de kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem verkocht aan de kinderen der Grieken, opdat gij hen verre van hun landpale mocht brengen. ▼ 7Ziet, Ik zal ze opwekken uit de plaats, waarhenen gij ze hebt verkocht; en Ik zal uw vergelding wederbrengen op uw hoofd. ▼▼ opwekken uit de plaats, Gelijk Ik mijn volk uit Babel en andere plaatsen, waar zij verstrooid zullen zijn, zal verlossen, alzo zal Ik met mijne kerk in het algemeen alsdan handelen, en hare vijanden straffen.
8En Ik zal uw zonen en uw dochteren verkopen in de hand der kinderen van Juda, die ze verkopen zullen aan die van Scheba, aan een vergelegen volk; want de Heere heeft het gesproken. ▼
,
▼
,
▼▼ aan een vergelegen volk; Anders: [om te voeren] tot een, enz.
,
▼ 9Roept dit uit onder de heidenen, heiligt een krijg; wekt de helden op, laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden. ▼▼ Roept dit uit onder de heidenen, Dit spreekt God [spottenderwijze] tot alle vijanden zijner kerk, alsof Hij zeide: Doet vrij al wat gij kunt; brengt al uwe macht bijeen, gedraagt u als helden, gij zult mede ervaren gelijk volgt; verg. Isa 8:9-10 ; Jer 46:3-4 ; Eze 38:7 , Eze 38:9 , enz.
,
▼ 10Slaat uw spaden tot zwaarden, en uw sikkelen tot spiesen; de zwakke zegge: Ik ben een held. ▼ 11Rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, en vergadert u! (O Heere, doe Uw helden derwaarts nederdalen!) ▼
,
▼▼ helden derwaarts nederdalen De heilige engelen, die ook alzo genoemd en vanwege hunne macht genoemd worden, Psa 78:25 , en Psa 103:20 , en welker dienst God placht te gebruiken in het beschermen zijner kerk en het verdelgen harer vijanden; verg. 2Ch 20:22 , met de aantekening aldaar. Sommigen verstaan, om God in het oordeel, nevens zijne heiligen, te helpen. Verg. Psa 50:6 ; beide is der engelen plicht. Dit stelt de profeet tegen de helden der vijanden, zie vs.9, alsof hij zeide: Heere, als de vijanden doen alles wat zij kunnen, doe Gij dan ook wat Gij kunt. Anders: aldaar zal de HEERE uwe [een ieder van al deze vijandelijke volken] helden nederleggen, dat is nedervellen.
12De heidenen zullen zich opmaken, en optrekken naar het dal van Josafat; maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom. ▼▼ De heidenen zullen zich opmaken, Of, laat de volken zich, enz. want enz. of de volken zullen worden opgewekt, en opkomen, of opklimmen, enz.
,
▼▼ dal van Jósafat; Zie vs.2.
,
▼ 13Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol, en de perskuipen lopen over; want hunlieder boosheid is groot. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ groot Of, veelvoudig, dit verklaart de voorgaande gelijkenissen.
14Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des Heeren is nabij, in het dal des dorswagens. ▼▼ Menigten, menigten Dat is, [als met verwondering uitroepende] o hoezeer grote menigten van mensen zullen er komen, of zich verzamelen! of, hoe vol zal het overal zijn van verslagen, nedergevelde vijanden, ziende op het voorgaande vers, verg. 2Ch 20:24 , enz.; Isa 66:24 , en zie van zulk ene verdubbeling der woorden Gen 14:10 ; Deu 16:20 ; Eze 13:10 , in de aantekening. Anders: rumoeren, rumoeren, of gedruis, gedruis, gewoel, gewoel.
,
▼▼ dal des dorswagens; Versta, het gemelde dal van Josafat, alzo genoemd omdat de vijanden van Gods volk aldaar zouden gedorst, dat is verbroken en vertreden worden. Dit past wel op het voorgaande vers waar God zegt: Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp, waarop het dorsen volgt; en alzo wordt het Hebr. woord Charuts gebruikt voor den dorswagen, te dien tijde gebruikelijk; Isa 28:27 ; Amo 1:3 , en in een gelijke zaak als hier Isa 41:15 . Verg. ook hiermede Isa 25:10 ; Jer 51:33 ; Hab 3:12 . Doch alzo het voorschreven woord ook betekent, versneden, en voorts beslist [gelijk men nu ook spreekt] of juist bestemd, besloten aangenomen, wordt het van sommigen hier overgezet, het dal der versnijding; dat is, der uitroeiing, of het dal van het precies bestemd, bescheiden, oordeel, alsof men zeide, van het arrest, van het juiste vonnis; ook in de goede zin. Zie deze betekenis van het Hebr. woord Job 14:5 ; Isa 10:22-23 ; Dan 9:26-27 , en Dan 11:36 .
,
▼ 15De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. ▼ 16En de Heere zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de Heere zal de Toevlucht Zijns volks, en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. ▼▼ Sion brullen, Uit zijne kerk zijn heilig Evangelie door de ganse wereld laten horen, met verkondiging van zijn verschrikkelijke oordelen over alle ongehoorzamen, hetwelk niet zal geschieden zonder beroerte van de ganse wereld. Verg. de manier van spreken met Isa 31:4-5 ; Hos 11:10 , met de aantekening; idem Hag 2:6-7 ; Heb 12:26 .
,
▼▼ Toevlucht Zijns volks, In al de voorzegde verschrikkelijke beroerten en oordelen Gods.
,
▼▼ kinderen Israëls zijn Dat is, zijner kerk.
17En gijlieden zult weten, dat Ik de Heere, uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 18En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten, en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des Heeren uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. ▼▼ bergen Door deze en de volgende lieflijke en figuurlijke redenen wordt afgebeeld de zeer gelukzalige stand der kerk onder het koninkrijk van Christus, inzonderheid der triomferende kerk in het koninkrijk der heerlijkheid, wanneer God zijn genadewerk, in dit leven aangevangen, volkomenlijk zal voltrekken, en alles in allen zijn. Verg. Amo 9:13 .
,
▼
,
▼▼ Sittim bewateren Gelegen aan de oostzijde van de Jordaan, in de vlakke velden der Moabieten, tegenover Jericho, nabij de Zoutzee, of Dode zee, [zie Gen 14:3 ] , welker wateren dodelijk waren, en volgens dien de aanliggende omstreken droog en onvruchtbaar. Verg. Eze 47:1-3 , alwaar gezegd wordt dat de wateren uit des Heeren huis mede liepen oostwaarts; en zie van de plaats Sittim, [ Hebr. ] Schittim Num 22:1 , verg. met Num 25:1 , en Num 33:49 ; Jos 2:1 ; Mic 6:5 . Anders: het dal der uitgelezen cederen; dat is, der kerk. Verg. Psa 92:13-14 , en zie Exo 25:5 ; Isa 41:19 .
19Egypte zal tot verwoesting worden, en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, in welker land zij onschuldig bloed vergoten hebben. ▼▼ Egypte Zie vs.4.
,
▼
,
▼ 20Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. ▼
,
▼▼ van geslacht tot geslacht Hebr. tot, of in geslacht en geslacht.
21En Ik zal hunlieder bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de Heere zal wonen op Sion. ▼▼ bloed reinigen, Dat is, Ik zal hen volkomenlijk heiligen, hen zuiverende van alle zondige onreinheid, dat Ik tevoren [in dit leven] niet volkomenlijk had gedaan. Verg. Eze 16:6 , Eze 16:9 ; Hos 12:15 , met de aantekening, en zie vs.17. Sommigen duiden het op Gods genade aan de heidenen, die tevoren van Gods verbond vervreemd waren, Eph 2:12 . Anders: Ik zal hun bloed onschuldig verklaren, [dat] Ik niet onschuldig verklaard had; dat is, Ik zal alsdan door mijn oordeel doen blijken dat zij onschuldig om het leven zijn gebracht, die om mijnentwil gedood zijn, waar Ik tevoren mijn toorn opgeschort en mij dan stilgehouden had. Verg. Rev 6:10 , en zie vs.19.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA