Jonah 2
1En Jona bad tot den Heere, zijn God, uit het ingewand van den vis. 2En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den Heere, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. ▼▼ En hij zeide Te weten daarna, als hij verlost was. Want het blijkt uit de volgende woorden dat de profeet dit gebed na zijne verlossing bijeengesteld heeft als een kort begrip van zijn inwendigen strijd, mitsgaders van alle heilige gedachten, bewegingen en gebeden, die de Geest des Heeren hem in den tijd van drie dagen en drie nachten in den buik van den walvis had ingegeven, waaruit hij wel had kunnen afleiden, dat God hem in deze harde kastijding wonderbaarlijk bewaarde, sterkte en eindelijk verlossen zou.
,
▼
,
▼▼ uit mijn benauwdheid tot den HEERE Of, vermits, vanwege.
,
▼▼ uit den buik des grafs schreide ik Dat is, van den walvis, waarin ik, als in een graf, besloten was, en die als mijn graf scheen te zullen zijn.
3Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen. ▼▼ Gij hadt mij geworpen in de diepte, Door de hand der schippers, welker doen Gij regeerdet.
,
▼ 4En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen. ▼
,
▼▼ Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen Of, uitgedreven, uitgeworpen.
,
▼▼ tempel Uwer heiligheid Dat is, uw heiligen tempel, waar God mer zijne genade bijzonderlijk tegenwoordig was.
,
▼▼ weder aanschouwen Hebr. ik zal toedien of voortvaren te aanschouwen; dat is, weder aanschouwen. Dit bijzonder vertrouwen werkte Gods Geest in den profeet, waardoor hij de overwinning behield over het vlees. Anders: ik zal nochtans voortvaren te zien naar uw heiligen tempel; dat is, ik zal evenwel niet laten te wachten op uwe hulp, die Gij mij uit uwen tempel, [dat is om des Messias' wil, van wien de tempel een voorbeeld was] zult toeschikken. Verg. onder vs.9.
5De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden. ▼
,
▼▼ het wier was aan mijn hoofd gebonden Of, zeegras was om mijn hoofd gewikkeld, versta, als ik in de zee dreef, of in den buik van den walvis lag, die het wier inslokte.
6Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o Heere, mijn God! ▼▼ de gronden der bergen Hebr. afsnijdingen; dat is, het uiterste, onderste, de wortels of gronden der bergen of klippen.
,
▼▼ de grendels der aarde waren om mij henen Hebr. de aarde, hare grendels; dat is: ik was in den grond van de zee, als in een vaste gevangenis, besloten en aan alle kanten van de aarde, hoge bergen en klippen omsingeld. Anders: de aarde [met] hare grendels was, enz.
,
▼▼ in eeuwigheid Zulks dat er geen schijn van uitkomen was, tenware Gij mij wonderbaarlijk hadt verlost.
,
▼ 7Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den Heere, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 8Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid. ▼
,
▼ 9Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des Heeren. ▼
,
▼
,
▼ 10De Heere nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA