Jonah 2

1En Jona bad tot den Heere, zijn God, uit het ingewand van den vis. 2En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den Heere, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
 En hij zeide Te weten daarna, als hij verlost was. Want het blijkt uit de volgende woorden dat de profeet dit gebed na zijne verlossing bijeengesteld heeft als een kort begrip van zijn inwendigen strijd, mitsgaders van alle heilige gedachten, bewegingen en gebeden, die de Geest des Heeren hem in den tijd van drie dagen en drie nachten in den buik van den walvis had ingegeven, waaruit hij wel had kunnen afleiden, dat God hem in deze harde kastijding wonderbaarlijk bewaarde, sterkte en eindelijk verlossen zou.
,
 Ik riep Zie Job 36:13 .
,
 uit mijn benauwdheid tot den HEERE Of, vermits, vanwege.
,
 uit den buik des grafs schreide ik Dat is, van den walvis, waarin ik, als in een graf, besloten was, en die als mijn graf scheen te zullen zijn.
3Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
 Gij hadt mij geworpen in de diepte, Door de hand der schippers, welker doen Gij regeerdet.
,
  het hart der zeeën, Dat is, midden in de diepte der zee. Verg. Deu 4:11 ; Eze 27:4 met de aantekening.
4En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
 ik zeide Te weten bij mijzelven, dat is, dacht. Verg. Psa 31:23 met de aantekening.
,
 Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen Of, uitgedreven, uitgeworpen.
,
 tempel Uwer heiligheid Dat is, uw heiligen tempel, waar God mer zijne genade bijzonderlijk tegenwoordig was.
,
 weder aanschouwen Hebr. ik zal toedien of voortvaren te aanschouwen; dat is, weder aanschouwen. Dit bijzonder vertrouwen werkte Gods Geest in den profeet, waardoor hij de overwinning behield over het vlees. Anders: ik zal nochtans voortvaren te zien naar uw heiligen tempel; dat is, ik zal evenwel niet laten te wachten op uwe hulp, die Gij mij uit uwen tempel, [dat is om des Messias' wil, van wien de tempel een voorbeeld was] zult toeschikken. Verg. onder vs.9.
5De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
 tot de ziel toe Dat is, zodat zij mij mijn leven dreigden te benemen, mij versmoord zouden hebben, en mijne ziel uit mij doen gaan, ten ware Gij daarin genadiglijk hadt voorzien; verg. Psa 69:2 , en zie Gen 19:17 ; anders worden door wateren ook noden en benauwdheden verstaan; zie 2Sa 22:17 .
,
 het wier was aan mijn hoofd gebonden Of, zeegras was om mijn hoofd gewikkeld, versta, als ik in de zee dreef, of in den buik van den walvis lag, die het wier inslokte.
6Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o Heere, mijn God!
 de gronden der bergen Hebr. afsnijdingen; dat is, het uiterste, onderste, de wortels of gronden der bergen of klippen.
,
 de grendels der aarde waren om mij henen Hebr. de aarde, hare grendels; dat is: ik was in den grond van de zee, als in een vaste gevangenis, besloten en aan alle kanten van de aarde, hoge bergen en klippen omsingeld. Anders: de aarde [met] hare grendels was, enz.
,
 in eeuwigheid Zulks dat er geen schijn van uitkomen was, tenware Gij mij wonderbaarlijk hadt verlost.
,
 verderf opgevoerd Of, groEf. Verg. boven vs.3 en zie Psa 7:16 , en Psa 16:10 met de aanteek.
7Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den Heere, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
 overstelpt was Verg. Psa 61:3 , met de aantekening.
,
 dacht ik aan den HEERE Gelijk God vergeten goddeloosheid betekent, [zie Psa 9:18 , met de aantekening.] alzo is, zijner niet vergeten, maar gedenken, Hem voor ogen houden, dienen, tot Hem toevlucht nemen, op Hem vertrouwen; zie Psa 20:8 , en Psa 42:7 , en Psa 44:18 , en Psa 77:4 , enz.
,
 kwam tot U Gelijk Psa 102:2 .
,
 tempel Uwer heiligheid Zie boven vs.4 en verg. 1Ki 8:44 , met de aantekening. Sommigen verstaan den hemel, en zetten het over paleis uwer heiligheid. Zie Psa 11:4 , mede afgebeeld door den tempel.
8Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
 de valse ijdelheden onderhouden Hebr. ijdelheden der valsheid, of der leugen, der nietigheid, vergeefsheid; dat is, die de afgoden in nood aanroepen en danken als hun goed is geschied; zie 2Ki 17:15 ; Psa 31:7 , en Psa 62:11 ;Jer. 2:5, Jer 2:11 , met de aantekening.
,
 verlaten hunlieder weldadigheid Dat is, zij gedenken en behartigen de weldadigheid of goedertierenheid niet, die Gij hun bewezen hebt, maar schrijven het ondankbaar hunnen afgoden toe; of zij verlaten U, die hun weldoen en de enige ware God zijt; zie Psa 59:11 ; Jer 2:2 , met de aantekening.
9Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des Heeren.
 dankzegging Of, des lofs; zie Psa 50:14 , Psa 50:23 , en Psa 116:17 ; Hos 14:3 ; Heb 13:15 , enz.
,
 beloofd heb Zie Psa 50:14 , en Psa 61:6 , met de aantekening.
,
 Het heil is des HEEREN Anders: al het heil; dat is, alle verlossing, zo des lichaams als der ziel, komt allen van Hem. Zie Psa 3:9 , en Psa 36:6 , Psa 36:7 , Psa 36:8 .
10De Heere nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.
 sprak tot den vis Hebr. eigenlijk, zeide. Gods zeggen is zijn gebieden, regeren, beschikken en doen. Zie Gen 1:3 . De zin is: Hij regeerde deze vis alzo, dat hij dat deed.
,
 het droge Dat is, op het land, gelijk boven Jon 1:9 , Jon 1:13 .
Copyright information for DutSVVA