Lamentations 4

1

Aleph

. Hoe is het goud zo verdonkerd, het goede fijne goud zo veranderd! Hoe zijn de stenen des heiligdoms vooraan op alle straten verworpen!
 Hoe Dit is ene vraag met droefenis en verwondering, gelijk Lam 1:1 .
,
 het goud Die heerlijke tempel, blinkende van goud, waarmede hij versierd en ten dele overdekt en overtrokken was van binnen. Zie 1Ki 6:20-21 , enz.; 2Ch 3:4-6 .
,
 zo verdonkerd, Doordien de Chaldeën den tempel afbrekende, alles bestoven en verduisterd is geworden. Hebreeuws, bedekt.
,
 de stenen des heiligdoms Of, de stenen der heiligheid; dat is, die aan het gebouw des tempels geweest zijn, die aardig en kunstiglijk gehouwen en gepolijst waren, 1Ki 5:17-18 , en 1Ki 6:7 . Vergelijk hiermede de stenen van de tweeden tempel; Mat 24:2 ; Luk 19:44 .
,
 vooraan op alle straten Dat is, aan de einden en hoeken der straten verstrooid, als van gene waarde zijnde; vergelijk boven Lam 2:11-12 , Lam 2:19 , en Psa 79 .
,
 verworpen Hebreeuws, uitgestort.
2

Beth

. De kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat, hoe zijn zij nu gelijk gerekend aan de aarden flessen, het werk van de handen eens pottenbakkers!
 De kostelijke kinderen Sions, Dat is, de treffelijkste en geachtste mannen der stad en des lands; zie dusdanige gelijkenissen Job 28:16 , enz.
,
 hoe zijn zij nu gelijk gerekend aan de aarden flessen, Hoe zijn zij nu zo onwaard en verachtzaam geworden, gelijk aarden vaten; vergelijk Isa 30:14 .
3

Gimel

. Zelfs laten de zeekalveren de borsten neder, zij zogen hun welpen; maar de dochter mijns volks is als een wrede geworden, gelijk de struisen in de woestijn.
 zeekalveren Anders, zeehonden. Eenigen vertalen hier het Hebreeuwse woord draken, maar dat schijnt hier niet wel te passen, overmits er geen soort van aardse draken is, die borsten heeft. Anders betekent het Hebreeuwse woord allerlei kruipende monsterdieren, die op de aarde of in de wateren zijn. De zeekalveren zijn van zulken aard, dat zij in het water en ook op het land leven, en zij leggen hare jongen aan den oever der wateren, en zij komen tot dezelve, en geven ze de borst, dezelve zolang op het land latende liggen, totdat zij het water verdragen kunnen; zie Plin. lib.9, hoofdstuk 13. Als de profeet hier zegt dat de zeekalveren de borsten nederlaten om hunne welpen te zogen, dat is alsof hij zeide: De zeekalveren komen vrijmoediglijk aan den oever van het water en geven haar welpen de borst, die zij daar een tijdlang gerustelijk mogen laten liggen; maar de dochter mijns volks, dat is de moeders, die onder mijn volk zuigende kinderen hebben, lijden zulken hongersnood, dat zij hare kinderen niet kunnen zogen, en worden ook met haar kleine kinderen zo gehaat, verdreven en vervolgd van de ene plaats tot de andere, dat zij gene plaats noch
,
 zeekalveren rust hebben om hare kinderen met vrede te zogen; maar zij is gelijk de struisen [of uilen], die van de andere vogels in de wildernissen worden gehaat, gejaagd en vervolgd. Vergelijk Job 30:29 .
,
 als een wrede geworden, Hebreeuws, tot een wrede. Anders: moet onbarmhartig zijn. Anders: vanwege de wreden; te weten tirannen, vervolgers.
4

Daleth

. De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkens eisen brood, er is niemand, die het hun mededeelt.
 van dorst; Omdat zijner moeder borsten droog en zonder melk zijn.
,
 brood, Dat is, spijs, gelijk boven Lam 1:11 .
,
 mededeelt Zie Isa 58:7 , van de betekenis van het Hebreeuwse woord. Hier is de zin: Niemand deelt den kinderen brood mede, doordien zij het zelf niet hebben, en derhalve moeten de kleine kinderen van honger en van dorst vergaan.
5

He

. Die lekkernijen aten, versmachten nu op de straten; die in karmozijn opgetrokken zijn, omhelzen den drek.
 lekkernijen aten, Lekkere spijs, het allerlekkerste.
,
 die in Dat is, die op het allerkostelijkst plegen gekleed te gaan.
,
 karmozijn opgevoed zijn, Zie Isa 1:18 .
,
 omhelzen den drek Dat is, die liggen nu en wentelen zich op de mesthopen en in de vuiligheden der straten, of zij eten drek; vergelijk 2Ki 6:25 .
6

Vau

. En de ongerechtigheid der dochter mijns volks is groter dan de zonden van Sodom, dat als in een ogenblik omgekeerd werd, en geen handen hadden arbeid over haar.
 ongerechtigheid der dochter mijns volks Men kan door de woorden ongerechtigheid en zonde hier verstaan òf ongerechtigheid en zonde zelve, òf de straffen van die. Zie Lev 5:1 .
,
 is groter Zo ten aanzien der straf zelve als ten aanzien van de duurzaamheid derzelve.
,
 in een ogenblik omgekeerd werd, Dat is, haastelijk, plotseling, onvoorziens, gelijk Psa 6:11 ; zie Gen 19:25 ; Eze 16:46-47 , enz.
,
 geen handen Dat is, mensenhanden hebben geen moeite gehad om Sodom uit te roeien, maar God heeft het gedaan zonder middel van mensen; maar met Jeruzalem is het geheel anders geweest. Anders: daar bleven geen handen aan, of in hen, dat is gene kracht; zij werden in der haast geheel vernield, daartegen in het Joodse land en in Jeruzalem zijn de legers der Chaldeën lang gebleven, het volk steeds kwellende en plagende; Sodom werd plotseling en als in een ogenblik het onderst boven gekeerd [ Gen 19] door de hand Gods, zonder dat er legers van soldaten toe zijn gebruikt geworden.
7

Zain

. Haar bijzondersten waren reiner dan de sneeuw, zij waren witter dan melk; zij waren roder van lichaam dan robijnen, gladder dan een saffier.
 Haar Te weten van de dochter mijns volks.
,
 bijzondersten Dat is, de voortreffelijksten en aanzienlijksten, afgezondersten. Hebreeuws, nezirim, nazireën. Aldus werden die genoemd onder Joden, die een bijzondere manier van leven te onderhouden beloofd hadden, zekere spijzen niet etende, geen wijn of dronken makenden drank nuttigende, en het haar niet afscherende, Num 6:2-4 , enz. Zie Jdg 13:5 , en Jdg 16:17 ; 1Sa 1:11 ; Luk 1:15 . Maar somtijds betekent het zodanige personen, die anderen overtreffen in waardigheid en voortreffelijkheid. Aldus wordt Jozef genoemd een afgezonderde onder zijne broederen, Gen 49:26 .
,
 waren reiner dan de sneeuw, Te weten eer het Joodse land in dezen ellendigen stand vervallen was.
,
 gladder dan een saffier Hebreeuws, hare snijding, of polijsting, of gravering, was, als des saffiers, dat is, zo zuiver, alsof zij uit een saffier gesneden waren. Of, zij waren als glad saffier.
8

Cheth

. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent hen niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout.
 hun gedaante verduisterd Dat is, hunne schoonheid.
,
 van zwartigheid, Spruitende uit den groten honger, de ziekte, mitsgaders andere ellenden en kwellingen, die zij geleden hebben. Vergelijk Job 30:30 . Anders: duisterder dan de zwartigheid zelve.
,
 men kent hen niet Hebreeuws, zij worden niet gekend, enz., zij zijn zo veranderd dat wie hen op de straat ontmoet, die kent hen niet voor die lieden, die zij tevoren waren.
,
 zij is verdord, Of, zij zijn verdord, zij zijn als een hout, zo dor en zo hard alsof het een stuk hout ware. Zie onder Lam 5:10 .
9

Teth

. De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen van den honger; want die vlieten daarhenen, als doorstoken zijnde, omdat er geen vruchten der velden zijn.
 gelukkiger dan Hebreeuws, beter.
,
 de verslagenen van den honger; Want die door of met het zwaard omgebracht worden, lijden zolang pijn niet als die allengs van honger sterven.
,
 die Te weten die van honger sterven.
,
 vlieten daarhenen, Dat is, zij sterven allengskens.
,
 omdat er geen vruchten der velden zijn Dat is, bij gebrek van het voedsel, hetwelk de aarde gewoon is den mensen te geven, zijn zij dor en zo mager geworden, dat hun de beenderen schier het vel doorsteken. Vergelijk Psa 109:24 .
10

Jod

. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks.
 De handen der barmhartige vrouwen Of, de barmhartige vrouwen hebben hare kinderen met [hare] handen gekookt. Zie boven Lam 2:20 , Lam 2:22 ; Lev 26:29 ; Deu 28:53 ; 2Ki 6:29 .
,
 tot spijze geworden Hebreeuws, om te eten, of te spijzen.
,
 in de verbreking Dat is, te dien tijde als Jeruzalem is uitgeroeid geworden.
11

Caph

. De Heere heeft Zijn grimmigheid volbracht, Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij heeft te Sion een vuur aangestoken, hetwelk haar fondamenten verteerd heeft.
 volbracht, Dat is, Hij heeft niets nagelaten, hetwelk diende tot bewijs van zijn toorn over zijn volk, naar de voorzegging der profetieën.
,
 Hij heeft te Sion Dat is, Hij heeft een verterende vlam in Jeruzalem gezonden, die niet alleen de daken der huizen, maar ook de fondamenten zelf verteerd heeft, geen overblijfsel daarvan overig latende, noch enige hoop van wederopbouwing.
12

Lamed

. De koningen der aarde zouden het niet geloofd hebben, noch al de inwoners der wereld, dat de tegenpartijder en vijand tot de poorten van Jeruzalem zou ingaan.
 De koningen der aarde Toen het Joodse land en de stad Jeruzalem in hun bloei waren, werden zij zeer groot geacht en zeer gevreesd van al de omliggende koningen en natiën. ZIe Deu 28 , en Psa 48 , de beloften, en ook de dreigementen, die God het Joodse volk doende is.
,
 de tegenpartijder en vijand Te weten der Joden.
,
 tot de poorten van Jeruzalem zou ingaan Zijnde Jeruzalem niet alleen sterk van ligging en bouw, maar ook had het de Heere vele jaren krachtiglijk beschermd, tot verwondering van de ganse wereld.
13

Mem

. Het is vanwege de zonden harer profeten, en de misdaden harer priesteren, die in het midden van haar het bloed der rechtvaardigen vergoten hebben.
 Het is vanwege de zonden harer profeten, De zin is: De oorzaak, die God bewogen heeft aldus met Jeruzalem te handelen, was de grote zonde, die niet alleen het gemene volk begaan had, maar ook de profeten en de priesters, [versta, de valse profeten en priesters], die het volk hadden behoren te onderwijzen en in alle gerechtigheid voor te gaan. Zie Jer 5:31 , en Jer 23:21 .
,
 die in het midden van haar Dat is, die tot zulke hoogte en gruwel der zonden zijn opgeklommen, dat zij door de magistraten en anderszins gedood hebben degenen, die rechtvaardiger waren dan zij; Jer 26:11 ; Mat 23:34 .
14

Nun

. Zij zwierven als blinden op de straten, zij waren met bloed besmet, zodat men niet kon zien, of men raakte hun klederen aan.
 Zij Te weten die boze mensen, waarvan vs.13 gesproken is.
,
 zwierven Of, zwierden, gingen heen en weder.
,
 als blinden op de straten, Die noch de waarheid hun van God geopenbaard, noch de straf die hun nakende was, zagen. Zie Isa 42:18-19 .
,
 met bloed besmet, Te weten der rechtvaardigen, hetwelk zij vergoten hadden.
,
 niet kon Nergens kon gaan noch staan. Of, niet voorbij kon, of vermijden Kon.
,
 zijn, Doordien dezen, te weten, die het rechtvaardig bloed vergoten hadden, hunne medeburgers zo dikwijls, en zo velen, op de straten ontmoetten. Anderen verstaan vs.14 aldus: Zij te weten de burgers van Jeruzalem, waren vanwege de wreedheid der vijanden zo verbaasd, dat zij, als blinde mensen, niet wisten waar zij zich keren of wenden zouden. Zij besmetten zich met bloed; dewijl zij dus verbaasd waren, zo konden zij niet voorzichtiglijk gaan, maar zij traden, alsof zij blind waren, in het bloed der doden, zichzelven alzo besmettende. Zij roerden met hunne klederen aan hetgeen hun niet geoorloofd was, namelijk de dode lichamen, die niemand zonder zich te besmetten aanroeren mocht.
15

Samech

. Zij riepen tot hen: Wijkt, hier is een onreine, wijkt, wijkt, roert niet aan! Zekerlijk, zij zijn weggevlogen, ja, weggezworven; zij zeiden onder de heidenen: Zij zullen er niet langer wonen.
 Zij riepen tot hen De zin schijnt te zijn: Zij, te weten die met bloed besmet waren, riepen tot hen; te weten tot degenen, die hen ontmoetten: Wijkt wijkt, [zie Lev 13:45 ] , aldus vanzelf, door overtuiging van hun eigen conscientie, bekennende en belijdende dat zij onrein waren; vergelijk Isa 52:11 .
,
 Zekerlijk, De zin schijnt te zijn: Gelijk de gezonden de aanroering der melaatsen vermijden, alzo willen de vrome en eerbare personen bij de goddeloze mensen niet langer wonen of verkeren, maar zij vlieden hen en trekken van hen weg, zo haastelijk alsof zij wegvlogen, opdat zij de straffen, hun over het hoofd hangende, niet mede deelachtig zouden worden. Of, men kan het alzo verstaan, dat hun hier spottenderwijze wordt toegezegd de goddelijke straf hunner verstrooiing en wegzwerving.
,
 zij zeiden onder de heidenen Te weten de godzaligen, wonende onder de heidenen, bij wie zij hun toevlucht genomen hadden. Anders: men zeide onder de heidenen, enz.; dat is, de heidenen zelf zeiden tot elkander dat de Joden vanwege hunne goddeloosheid noch in hun eigen land noch elders zouden kunnen verblijven.
,
 Zij Te weten die goddeloze boeven.
,
 zullen er niet langer wonen Versta hierbij: Maar de aarde zal hen verslinden, dewijl zij zo lelijk met onnozel bloed bevlekt zijn.
16

Pe

. Des Heeren aangezicht heeft ze verdeeld. Hij zal ze voortaan niet meer aanzien; zij hebben het aangezicht der priesteren niet geëerd, zij hebben den ouden geen genade bewezen.
 Des HEEREN Dit spreekt de profeet in den persoon der heidenen.
,
 aangezicht Dat is, des Heeren toorn. Zie de aantekening Lev 17:10 , en Psa 21:10 .
,
 verdeeld Of, verstrooid; te weten onder de vreemde en wijdgezeten heidenen en natiën.
,
 niet meer aanzien; Te weten met een blij gelaat, of om hen in genade aan te nemen.
,
 zij hebben het aangezicht der priesteren Te weten, de Joden hebben de leraars der wet, die zij hadden, niet geacht. Anders: [zij], te weten de Chaldeën, hebben de priesters niet verschoond.
,
  niet geëerd, Hebreeuws, niet opgenomen.
,
 den ouden Of, de oudsten, dat is, de overheden noch priesters.
17

Ain

. Nog bezweken ons onze ogen, ziende naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk, dat niet kon verlossen.
 Nog bezweken ons onze ogen, Dat is, niettegenstaande al onze ellenden, gaapten wij nog zeer naar zulke hulp, die ons niet bevorderlijk kon wezen. Anders: [toen wij nog waren], te weten in ons vaderland en in goeden welstand.
,
 ziende Of, vanwege onze ijdele hulp.
,
 naar onze ijdele hulp; Naar de hulp, die ons uit Egypte en van elders komen zou. Zie Jer 37:7 , Jer 37:9 .
,
 op een volk, Te weten op de Egyptenaars.
18

Tsade

. Zij hebben onze gangen nagespeurd, dat wij op onze straten niet gaan konden; ons einde is genaderd, onze dagen zijn vervuld, ja, ons einde is gekomen.
 Zij Te weten de Chaldeën.
,
 hebben onze gangen nagespeurd, De zin is: Zij hebben katten of hoogten opgeworpen voor onze stad, uit welke zij in onze stad zien konden, en ons uit dezelve alzo benauwen, dat wij onze straten niet vrijelijk gebruiken konden. Vergelijk 2Ki 25:4 .
,
 ons einde is genaderd, Alsof hij zeide: Die bovenverhaalde zwarigheden, die ons overkomen, zijn gewisse tekenen en voorboden, dat wij haast zullen uitgeroeid worden.
,
 dagen zijn vervuld, Te weten de dagen onzes levens, of de dagen onzes verderfs, of de dagen onzes welstands.
19

Koph

. Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden des hemels; zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd.
 Onze vervolgers Te weten de Chaldeën.
,
 sneller geweest Hebreeuws, lichter. Vergelijk Jer 4:13 .
,
 des hemels; Dat is, der lucht, gelijk Mat 6 , waar staat: De vogelen des hemels; dat is, der lucht, die in de lucht of in de hoogte vliegen.
,
 zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, De zin is: Of wij onze toevlucht tot de bergen namen, of dat wij ons in de bossen verbergden, zo konden onze vijanden ons overal wel vinden.
20

Resch

. De adem onzer neuzen, de gezalfde des Heeren, is gevangen in hun groeven; van welken wij zeiden: Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen!
 adem onzer neuzen, Dat is, hij door wien wij ademhalen, op welken wij ons verlieten en hoopten rust en welvaart door hem te verkrijgen.
,
 de gezalfde des HEEREN, Dat is, onze koning, te weten Zedekia, die van God tot onzen koning beschikt was. Sommigen verstaan het van den koning Josia, anderen van Jechonia. Van de zalving der koningen zie 1Ki 1:34 .
,
 is gevangen in hun groeven; Dat is, hij is gevallen in de strikken of lagen zijner vijanden; Jer 52:8-9 . Dat hier den kwaden koning Zedekia die heerlijke titel gegeven wordt, dat moet niemand wonder geven; Saul wordt ook genoemd de gezalfde des Heeren. Dit geschiedt niet ten aanzien van hun persoon, maar ten aanzien van hun ambt, hetwelk zij bedienden.
,
 van welken wij zeiden Dat is, waarvan wij zulke hoop hadden, dat wij bij onszelven dachten en onszelven inbeeldden.
,
 Wij zullen onder zijn schaduw leven Dat is, wij zullen door hem verkwikt worden in de zware hitte der grote vervolgingen; zie deze zelfde gelijkenis Dan 4:12 .
,
 onder de heidenen Te weten, ofschoon wij onder vele vreemde natiën der heidenen verstrooid worden.
21

Schin

. Wees vrolijk, en verblijd u, gij dochter Edoms, die in het land Uz woont! doch de beker zal ook tot u komen, gij zult dronken worden, en ontbloot worden.
 Wees vrolijk, Dit spreekt de profeet spottenderwijze tot de vijanden der Joden, alsof hij zeide: Neemt uwe geneugte van ons, zolang als God u geweld over ons geeft.
,
 gij dochter Edoms, De zin is: Verblijdt u, al onze vijanden, doch inzonderheid, gij Edomieten, gij die zo wreed over ons geweest zijt. Ziet Psa 137:7 .
,
 in het land Of, bij het land Uz.
,
 Uz woont Van het land Uz, zie Gen 10:23 , en Job 1:1 .
,
 de beker Te weten de beker van den toorn Gods. De zin is: De slaande roede van des Heeren hand zal niet alleen ons treffen, maar gij zult er uw deel ook van hebben. Zie de aantekening Psa 11:6 . Zie ook Jer 25:15 ; Mic 7:8 ; Oba 1:16 .
,
 gij zult dronken worden, Dat is, gij zult ook Gods straffen overvloediglijk gevoelen.
,
 ontbloot worden Dat is, uwe schande en oneer zal voor alle mans ogen openbaar worden. Anders: en gij zult u ontbloten gelijk de dronken mensen plegen te doen. Zie Gen 9:21 .
22

Thau

. Uw ongerechtigheid heeft een einde, o gij dochter Sions! Hij zal u niet meer gevankelijk doen wegvoeren; maar uw ongerechtigheid, o gij dochter Edoms! zal Hij bezoeken; Hij zal uw zonden ontdekken.
 Uw ongerechtigheid Dat is, de straf uwer ongerechtigheid. Zie boven vs.6.
,
 heeft een einde, Dat is, zij zal voorzeker haast een einde nemen. Zie de aantekening Isa 40:2 . De profeet schijnt hier te zien op de zeventigjarige gevangenschap der Joden, waarmede des Heeren toorn voor dat maal gestild was.
,
 Hij zal u niet meer gevankelijk doen wegvoeren; Te weten de Heere zal u niet geduriglijk noch altoos in deze gevangenis en ballingschap laten blijven, maar Hij zal u eindelijk daaruit verlossen en weder in uw vaderland brengen, en hierna niet wederom aldus met zulke gevangenschap of wegvoering straffen, gelijk Hij nu gedaan heeft. Doch versta hierbij, tenzij dat gijlieden mij wederom met uw gruwelijke en langdurige zonden daartoe dwingt, gelijk geschied is ten tijde als God in zijn rechtvaardigen toorn door Vespasianus en Titus de stad Jeruzalem geheel heeft laten verwoesten, den tempel verbranden, de gehele natie verdelgen, wegvoeren, verkopen en door de ganse wereld verstrooien.
,
 o gij dochter Edoms Gij die nu machtig en weelderig zijt.
,
 zal Te weten in zijn toorn.
,
 Hij Hebreeuws, Hij heeft bezocht, Hij heeft ontdekt. Profetischerwijze gesproken.
,
 ontdekken Dat is, aan den dag brengen door de straffen, waarmede Hij u straffen zal. Daarentegen wordt de Heere gezegd dien de zonden te bedekken, wien Hij ze vergeeft; Psa 32:1 .
Copyright information for DutSVVA