Luke 18:1-7

1En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;
 altijd bidden moet, Dat is, bij alle gelegenheden aanhouden met bidden totdat men verkrijgt, en niet nalatig worden, of den moed verloren geven, al is het dat men niet terstond verhoord wordt.
2Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde, en geen mens ontzag. 3En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.
 Doe mij recht Of, wreek mij; gelijk ook vs.7.
4En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vreze, en geen mens ontzie; 5Nochtans, omdat deze weduwe mij moeielijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke.
 eindelijk kome, Grieks tot den einde, of geduriglijk; dat is, met gedurig aanlopen.
,
 het hoofd breke Of, versuft make. Het Griekse woord betekent eigenlijk onder het gezicht slaan, of als met kinnebakslagen iemand het hoofd versuft en bedwelmd maken.
6En de Heere zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. 7Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
 lankmoedig is over hen? Dat is, langzaam schijnt daartoe te komen, om door het straffen der goddelozen zijne uitverkorenen te verlossen.
Copyright information for DutSVVA