Matthew 27

1Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. 2En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg, en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder.
 den stadhouder Namelijk van den Romeinse keizer Tiberius, over het Joodse land, Luk 3:1 ; want de Joden mochten niet meer iemand met den dood straffen, zonder voorgaande bewilliging der Romeinse stadhouders, gelijk zij zelf betuigen Joh 18:31 .
3Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,
 berouw gehad, Dit was geen oprecht berouw, gelijk Petrus had, alzo het niet was gepaard met verbetering des levens, noch met geloof en betrouwen van vergeving zijner zonden. Paulus noemt zulk een berouw, gelijk Juda had, ene droefheid, der wereld, die den dood werkt; 2Co 7:10 .
,
 wedergebracht, Grieks, werdergekeerd; dat is, weder uitgekeerd.
4Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien. 5En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven.
 verworgde zichzelven Zie hiervan breder Act 1:18 .
6En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is.
 offerkist te leggen, In den Griekse tekst wordt het Syrische woord Corbanan behouden, hetwelk betekent een gave of offer waarmede zij noemden den schat of de geldkist, in welke het geld, tot den diens Gods gegeven of geheiligd, bewaard werd. Zie 2Ki 12:9 . Deze wordt Mar 12:41 , en Luk 21:1 genaamd Gazophylacium.
,
 een prijs des bloeds is Dat is, waarvoor Christus van hem gekocht was om hem te doden. Het schijnt dat deze huichelaars zien op de plaats Deu 23:18 .
7En te zamen raad gehouden hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen.
 de vreemdelingen Dat is uit vreemde landen komende en vreemd zijde van de Joodse religie, met welken het schijnt dat de Joden, zelfs ook na hun dood, gene gemeenschap wilden hebben.
8Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.
 de Akker des bloeds, Van dezen akker, zie Act 1:19 .
9Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben;
  Jeremia, Deze plaats wordt niet gevonden bij Jeremia, maar bij Zec 11:13 , en daarom menen sommige oude leraars dat hier van Mattheus zelf geen naam des profeets uitgedrukt is geweest, gelijk hij ook elders gewoon is te doen, en gelijk deze naam ook in de Syrische overzetting, die zeer oud is, en sommige andere niet gevonden wordt, en de naam van Jeremia door iemand van de afschrijvers door onwetendheid om de gelijkheid van de letters Grieks, I en Z zoals die in het kort geschreven worden, uit den kant in den tekst zou zijn bijgevoegd. Doch anderen menen dat Zacharia ook Jeremia zou genaamd zijn geweest, gelijk onder de Israëlieten zeer gebruikelijk was twee namen te hebben, inzonderheid als dezelve bijna enerlei zaak betekenen.
,
 de waarde des gewaardeerden Anderen zetten het over: de waarde des gewaardeerden, denwelken gewaardeerd hebben enigen van de kinderen Israëls. Zec 11:13, voert Christus zelf in als sprekende in zijn persoon, maar Mattheus, ziende meer op den zin dan op de woorden van de profeet, spreekt van Christus in den derde persoon, om aan te wijzen dat deze profetie alhier in Hem vervuld was.
10En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft.
 volgens hetgeen Deze woorden staan wel niet bij den profeet, maar de inhoud daarvan.
11En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.
 de koning der Joden? Namelijk dien de Joden voor hun Messias en Verlosser verwachten.
,
 Gij zegt het Zie hiervoren Mat 26:25 , Mat 26:64 en Joh 18:37 .
12En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. 13Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoevele zaken zij tegen U getuigen?
 hoevele zaken Deze zaken staan uitgedrukt Luk 23:2 .
14Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde.
 niet op een enig woord, Eensdeels omdat de beschuldigingen openbare leugens waren, eensdeels omdat Hij voor ons onschuldig veroordeeld wilde worden. En zo is vervuld hetgeen tevoren van Hem gezegd was, Isa 53:7 .
15En op het feest was de stadhouder gewoon den volke een gevangene los te laten, welken zij wilden.
 feest was de stadhouder Namelijk van Pasen. Joh 18:30 .
,
 het volk een gevangene los te laten, Grieks, der schare.
16En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar-abbas.
 welbekende gevangene, Dat is vermaarden en uitstekenden, wiens persoon en kwade feiten zeer bekend waren. Want Hij was om moord en oproer gevangen; Mar 15:7 ; Luk 23:19 ; Act 3:14 ; Joh 18:40 .
17Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar-abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? 18Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. 19En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. 20Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden.
 aangeraden Of, met aanrading daartoe bewogen.
21En de stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar-abbas. 22Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden. 23Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden! 24Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien.
 het bloed dezes Rechtvaardigen; Dat is, aan den dood. Waarvan hij nochtans niet geheel onschuldig was, alzo hij niet vermocht een onschuldige ten believe van anderen te doden, gelijk de stadhouder Festus zelf getuigt, Act 25:16 .
25En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen.
 Zijn bloed kome Dat is, zo dit bloed onschuldig vergoten wordt, de straf of wraak van God daarvan kome op ons en onze nakomelingen. Hetwelk ook kort daarna door de Romeinen geschied is en nog geschiedt; Mat 24:21 . Dergelijks manier van spreken zie Lev 20:9 , en 2Sa 1:16 .
26Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.
 hebbende, De Romeinen hadden wel de gewoonte dat zij degenen, die tot den dood verwezen waren, eerst openlijk deden geselen, maar het blijkt uit Joh 19:1 dat Pilatus dit gedaan heeft, omdat hij hoopte dat hij met die mindere straf den Joden zou voldoen en tot medelijden bewegen om Hem alzo los te laten.
27Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis, en vergaderden over Hem de ganse bende. 28En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om;
 als zij Hem ontkleed hadden, Namelijk van zijn opperkleed.
,
 purperen mantel om; Dit was een zekers soort van kostelijke purperkleur, gelijk de andere evangellisten het noemen; of van scharlaken, welke alleen van koningen en grote heren gedragen werd, Dan 5:7 , en alzo spotten dezen met het koninklijke ambt van Christus. Waartoe ook diende de doornenkroon en de rietstok in plaats van een scepter en de volgende bespotting.
29En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter hand; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! 30En op Hem gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. 31En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen.
 Zijne klederen aan, Namelijk Zijne opperklederen, die zij uitgedaan hadden.
32En uitgaande, vonden zij een man van Cyrene, met name Simon; dezen dwongen zij, dat hij Zijn kruis droeg.
 Simon; Zie van dezen Simon breder, Mar 15:21 .
,
 dwongen zij Zie van dit woord Mat 5:41 .
,
 droeg Grieks, opnam; namelijk om hetzelve achter Christus te dragen, Luk 23:26 . Het was gebruikelijk dat degenen, die gekruisigd zouden worden, zelf hun kruis moesten dragen ter plaatse der straf. Dan alzo Christus door de voorgaande mishandelingen in Zijn lichaam zeer verzwakt was, zo hebben zij Hem dezen toegevoegd.
33En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats,
  Hoofdschedel-plaats, Of, plaats des bekkeneels, of der hoofdpan, welke plaats alzo schijnt genaamd te zijn, omdat aldaar de justitie placht te geschieden. Of, gelijk sommigen menen, omdat deze berg den vorm of de gedaante had van een schedel.
34Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken.
 edik met gal gemengd; Marcus 14:23, zegt, wijn met mirre gemengd, welken drank men degenen die veroordeeld waren, plachten te geven om hunne smart te vergeten, bij welken de soldaten edik en gal gedaan hebben, om hun moedwil ook hierin aan Hem te betonen.
35Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen.
 het lot over mijne kleding geworpen Omdat zijn onderrok zonder naad was, gelijk te zien is Joh 19:23 .
36En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN.
 beschuldiging geschreven Of, Zijne schuld. Anders, Zijne oorzaak. Namelijk waarvan Hij beschuldigd en waarover Hij veroordeeld was.
38Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. 39En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden.
 schuddende hunne hoofden Tot een teken van verachting, en dat zij het Hem wel gunden. Zie Psa 22:8 ; Lam 2:15 .
40En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indiën Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. 41En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indiën Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven.
 Hij kan zichzelven niet verlossen Of, en kan Hij zichzelven niet verlossen?
43Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.
 indien Hij Hem wel wil; Grieks, indien Hij Hem wil; dat is, indien Hij aan Hem een welgevallen heeft.
44En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren.
 moordenaars, Eigelijk is dit gedaan door een van de mordenaars, gelijk Lukas getuigt in Luk 23:36 , maar idt wordt aldus in het algemeen gezegd om aan te wijzen dat Christus van alle soorten mensen is bespot, zelfs van de moordenaars. Ten ware dat men zeide [gelijk sommige oude leraars menen] dat zij eerst beiden zouden gelasterd hebben, en dat daarna de een, ziende de wonderen die er geschiedden, bekeerd zou zijn.
45En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
 zesde ure Dat is, van omtrent den middag tot omtrent drie uren na den middag, naar onze rekening. Zie Mat 20:3 ; Joh 11:9 . Zie verder Mar 15:25 ; Joh 19:14 .
,
 duisternis Dit was geen gewone verduistering der zon, alzo de pasen op de volle maan gehouden werd, wanneer de maan recht over de zon staat op de andere zijde des hemels, en derhalve het licht der zon niet kan beletten; maar een bovennatuurlijk werk Gods, bij wonder geschied, gelijk de duisternis in Egypte; Exo 10:22 .
,
 aarde Sommigen verstaan hierdoor het Joodse land alleen, anderen den gansen aardbodem.
46En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!
 ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI Deze woorden zijn genomen uit Psa 22:2 .
,
 verlaten? Namelijk onder den last van uw schikkelijken toorn tegen de zonden der mensen, zonder mij het gevoel van uwe gunst en hulp te laten genieten; Gal 3:13 . doch dit zijn gene woorden van wanhoop, dewijl Hij evenwel volkomenlijk op Hem betrouwd heeft, gelijk blijkt uit de worden mijn God. Zie ook hiervan Heb 5:7 .
47En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias.
  Deze roept Elia Dit zeggen zij, met Hem spottende, omdat de woorden Eli en Elia bijna overeenkomen.
48En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken.
 stak ze op een rietstok, Grieks, zette deze om een rietstok. Dit deed hij omdat Christus gezegd had: Mij dorst, gelijk Joh 19:28 , getuigt.
49Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf den geest.
 gaf den geest Grieks, liet van Hem den geest; dat is zijne ziel; Joh 10:18 .
51En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden.
  het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, Dit was een tapijt of geborduurd kleed, hetwelk voor het heilige der heiligen hing, en dat afscheidde van het heilige of voorste deel des tempels. Wat dit beduidde wordt verklaard Heb 10:20 .
52En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; 53En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen.
 heilige stad, Namelijk Jeruzalem. Zie Mat 4:5 .
54En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon! 55En aldaar waren vele vrouwen, van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galilea, om Hem te dienen.
 om Hem te dienen; Grieks, Hem diende; namelijk in zijn leven van hare goederen; Luk 8:3 .
56Onder dewelke was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedeüs.
 de moeder van Jakobus en Joses, Zie van deze Mat 13:55 .
,
  de moeder der zonen van Zebedeüs Zie ook van deze Mat 20:20 .
57En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathea, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.
 avond geworden was, Dat is, laat op den dag, eer de zon ondergegaan was. Want met zonsondergang begon de sabbat.
,
  van Arimathea, Namelijk geboortig. Dit was ene stad in het Joodse land; Luk 23:51 .
58Deze kwam tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat hem het lichaam gegeven zou worden. 59En Jozef, het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad.
 zuiver fijn lijnwaad, Hetwelk hij daartoe nieuw gekocht had, Mar 15:46 .
60En leide dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een groten steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg.
 nieuw graf, In hetwelk nog niemand tevoren gelegd was; Luk 23:53 . Hetwelk door Gods beschikking alzo geschied is, opdat men niet zou zeggen of denken dat er iemand anders opgestaan was.
61En aldaar was Maria Magdalena, en de andere Maria, zittende tegenover het graf.
 andere Maria, Namelijk tevoren vs.56 genoemd en beschreven.
62Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, vergaderden de overpriesters en de Farizeën tot Pilatus,
 na de voorbereiding, Dat is, op hun paasdag zelf, welke toen ook was de sabbatdag.
63Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan.
 Verleider, Alzo lasteren deze goddeloze mensen Christus nog na zijn dood.
,
 zal Ik opstaan Grieks, sta ik op.
64Beveel dan, dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht, en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden; en zo zal de laatste dwaling erger zijn, dan de eerste.
 dwaling Of, verleiding.
65En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het, gelijk gij het verstaat.
 wacht; Welke waren de soldaten, die gesteld waren om de tempel van buiten te bewaren en te bewaken. Zij hadden hun wachtplaats in de burcht Antonia. Zie JosEf. Antig. lib. 18, cap. 6.
66En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende.
 verzegeld hebbende Opdat niemand zich zou verstouten zonder hun weten het graf te openen, gelijk Dan 6:18 , hetwelk mede door Gods beschikking is geschied, om de verrijzenis van Christus des zekerder en heerlijker te maken.
Copyright information for DutSVVA