Matthew 8

1Toen Hij nu van den berg afgeklommen was, zijn Hem vele scharen gevolgd.
 den berg afgeklommen was, Namelijk op welken Hij geklommen was om te prediken; Zie Mat 5:1 .
2En ziet, een melaatse kwam, en aanbad Hem, zeggende: Heere! indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
 melaatse kwam en aanbad Hem, Melaatsheid was in die landen een zeer wrede en vuile ziekte of schurftheid, ontstaande uit bedorven bloed in de mensen, en was een plaag, besmettende niet alleen de mensen, maar ook de klederen en huizen. Zie Lev 13 en Lev 14 .
3En Jezus, de hand uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd.
 aangeraakt, Namelijk om hem te genezen. Anders waren naar de wet onrein die melaatsen aanraakten, zie Lev 13:46 .
4En Jezus zeide tot hem: Zie, dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.
 niemand zegt; De reden hiervan, zie Mat 12:16 .
,
 toon uzelven den priester, Namelijk om van hem geschouwd of bezichtigd te worden of hij waarachtig gereinigd was, Zie Lev 14:2 ; waaruit de oorbiecht kan bewezen worden, daar Christus hem niet zendt om gereinigd te worden, maar om verklaard te worden dat hij gereinigd was.
,
 Mozes geboden heeft, Of, ingesteld heeft. Zie Lev 14:4 , enz.
,
 een getuigenis Of, overtuiging, namelijk dat zij kwalijk deden Christus verwerpende, van wiens wonderen zij zelf getuigenis hadden gegeven.
5Als nu Jezus te Kapernaum ingegaan was, kwam tot Hem een hoofdman over honderd, biddende Hem, 6En zeggende: Heere! mijn knecht ligt te huis geraakt, en lijdt zware pijnen. 7En Jezus zeide tot hem: Ik zal komen en hem genezen. 8En de hoofdman over honderd, antwoordende, zeide: Heere! ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen; maar spreek alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen worden. 9Want ik ben ook een mens onder de macht van anderen, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.
 onder de macht van anderen, Dat is, indien ik, die onder het gebied van anderen sta, zulk een gezag heb over degenen, die onder mij staan en ook mensen zijn als ik, hoeveel te meer moeten alle dingen onder uw bevel staan, die een Heere over alles zijt.
10Jezus nu, dit horende, heeft Zich verwonderd, en zeide tot degenen, die Hem volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israël zo groot een geloof niet gevonden.
 zo groot geloof niet gevonden Namelijk als bij deze heidense hoofdman.
11Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob, aanzitten in het Koninkrijk der hemelen;
 van oosten en westen, Grieks, van den opgang en ondergang; namelijk der zon, dat is, uit alle gewesten der wereld; waarmede voorzegd wordt de beroeping, bekering en zaligheid der heidenen; Joh 11:52 .
12En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn, en knersing der tanden.
 kinderen des koninkrijks Dat is, die uit Joden, met wie God wel een uiterlijk verbond gemaakt had, maar die zich door hun ongeloof dat onwaardig maakten. Act 13:46 .
,
 buitenste duisternis; Dat is, die buiten het koninkrijk der hemelen is, namelijk in de hel.
13En Jezus zeide tot den hoofdman over honderd: Ga heen, en u geschiede, gelijk gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te dierzelver ure. 14En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijn vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts.
 zijner vrouws moeder Waaruit blijkt dat de apostel Petrus getrouwd is geweest en, apostel geworden zijnde, zijn huisvrouw niet heeft verlaten; zie ook 1Co 9:5 .
,
 liggen Gr. geworpen
15En Hij raakte haar hand aan, en de koorts verliet haar; en zij stond op, en diende henlieden.
 henlieden Anders, hem
16En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met den woorde, en Hij genas allen, die kwalijk gesteld waren;
 laat Of, avond
,
 met het woord, Dat is, door zijn bevel alleen.
,
 allen, die kwalijk gesteld waren; Namelijk die tot Hem kwamen, of, gebracht werden. Zie Mat 4:24 .
17Opdat vervuld zou worden, dat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen.
  Jesája den profeet, Dit wordt, Isa 53:4 , voornamelijk van onze geestelijke krankheden en ziekten verstaan; dat is, van onze zonden, die Christus van ons op zich geladen heeft, om daarvoor genoeg te doen, en daarmede ook van dezelve te verlossen, hetwelk Hij met de genezingen van lichamelijke ziekten ook heeft te verstaan gegeven.
18En Jezus, vele scharen ziende rondom Zich, beval aan de andere zijde over te varen.
 aan de andere zijde over te varen Namelijk van het Galilese meer, naar het land der Gergesenen, tegenover Kapernaüm. Zie vs.5, 28.
19En er kwam een zeker Schriftgeleerde tot Hem, en zeide tot Hem: Meester! ik zal U volgen, waar Gij ook henengaat.
 Meester Of, leraar.
20En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.
 hemels Dat is, der lucht, gelijk Mat 6:26 .
,
 nesten; Of, rustplaatsen, waar zij als onder een tent ter rust gaan, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt.
21En een ander uit Zijn discipelen zeide tot Hem: Heere! laat mij toe, dat ik eerst heenga, en mijn vader begrave. 22Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.
 de doden hun doden begraven Die in hun zonden leven, worden geestelijk dood genaamd, 1Ti 5:6 ; Rev 3:1 .
23En als Hij in het schip gegaan was, zijn Hem Zijn discipelen gevolgd. 24En ziet, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd; doch Hij sliep.
 ontstond een grote Grieks, werd.
,
 onstuimigheid in de zee, Of, beweging, beroering.
25En Zijn discipelen, bij Hem komende, hebben Hem opgewekt, zeggende: Heere, behoed ons, wij vergaan! 26En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen? Toen stond Hij op, en bestrafte de winden en de zee; en er werd grote stilte.
 bestrafte de winden en de zee; Hun bevelende stil te zijn. Zie Mar 4:39 .
,
 stilte Of, kalmte.
27En de mensen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is Deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn! 28En als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesenen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbij gaan.
  der Gergesenen, Marcus 5:1 en Luk 8:26 , zeggen: der Gadarenen. Want die steden Gadara en Gergessa lagen bij elkander aan de Galilese zee tegenover Kapernaüm,
,
 graven, De graven waren daar veel in spelonken, holen of kelders, buiten de steden, gelijk te zien is Mat 27:60 .
29En ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?
  vóór den tijd? Namelijk van God bestemd tot hun pijniging, hetwelk wezen zal in het uiterste oordeel. Zie 2Pe 2:4 en Jud 1:6 .
30En verre van hen was een kudde veler zwijnen, weidende.
 zwijnen weidende Deze plaatsen werden veel van Grieken of heidenen bewoond, tot wier gebruik deze zwijnen geweid werden. Want den Joden was het eten van varkensvlees verboden. Zie Lev 11 .
31En de duivelen baden Hem, zeggende: Indiën Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen. 32En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en ziet, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water. 33En die ze weidden, zijn gevlucht; en als zij in de stad gekomen waren, boodschapten zij al deze dingen, en wat den bezetenen geschied was. 34En ziet, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij, dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken.
Copyright information for DutSVVA