Micah 1:14-15

14Daarom geef geschenken aan Morescheth-gaths; de huizen van Achzib zullen den koningen van Israël tot een leugen zijn.
 geschenken Alzo wordt het Hebr. woord [dat van] zenden [zijn oorsprong heeft] ook gebruikt 1Ki 9:16 .
,
  Morescheth Zie Jer 26:18 . Anders, aan de bezitting; dat is omtrek van Gath.
,
 Gaths Een koninklijke stad van de Filistijnen, [gelijk boven vs.10], welker vriendschap en hulp zij zouden zoeken door geschenken, maar tevergeefs, wil de profeet zeggen. Daar was ook een stad Marescha, toebehorende aan Juda, die bij Achzib gesteld wordt, Jos 15:44 ; ook worden Gath en Marescha bij elkander gevoegd, 2Ch 11:9 . Zie aldaar.
,
 Achzib Zie van Achzib in Juda, Jos 15:44 , en van een ander in de stam Aser, [gelegen aan de Middellandse zee, naar sommige kaarten] Jdg 1:31 . Het kan zijn dat hier door de huizen van Achzib verstaan worden de soldaten, die de koningen van Israël nu en dan gehuurd mogen hebben van de overgebleven Kanaänieten, of dat zij met de ingezetenen van die streken een verbond mogen hebben gemaakt, en nu met hen hadden, om hen bij te staan tegen de Assyriër, doch al tevergeefs. De profeet noemt de stad Achzib alleen om de overeenkomst van de woorden Achzib en Achzab, dat is, leugen, of een leugenaar; gelijk in het volgende Marescha, en erfgenaam. Anderen verstaan, door de koningen van Israël de koningen van Juda, die over Israël of van de tien stammen overblijfsel zouden regeren, maar van de Babyloniërs uitgeroeid worden.
,
 leugen zijn Dat is, zullen hun faillieren, bedriegen.
15Ik zal u nog een erfgenaam toebrengen, gij inwoneres van Maresa! Hij zal komen tot aan Adullam, tot aan de heerlijkheid Israëls.
 erfgenaam toebrengen Of, erfelijke bezitter. Versta, de vijand. De profeet ziet op de betekenis van het woord Marescha en Moreschet, die hij [om enerlei betekenis van] erfenis schijnt voor een te nemen.
,
  Maresa Zie Jos 15:44 ; 2Ch 11:8 , en 2Ch 14:9 ; idem Jer 26:18 ; ook 2 Mach.12:35.
,
 Hij zal komen tot aan Adullam De nieuwe bezitter of erfgenaam, de vijand, zal doordringen tot in Juda, waar Adullam gelegen was, eertijds een koninklijke stad. Zie Jos 12:15 , en Jos 15:35 ; Neh 11:30 .
,
 tot aan Dit is hier ingevoegd uit vergelijking van boven vs.9, 12.
,
  heerlijkheid Israëls Te weten Jeruzalem, dat de heerlijkheid van gans Israël was. Omdat deze woorden duister zijn, worden zij verscheidenlijk bij de uitleggers genomen. Anders, hij [de vijand] zal komen tot aan Adullum, de heerlijkheid van Israël; dat is, welke stad heerlijk en vermaard is in Israël, diep in het land, waar de spelonk Adullam, Davids toevlucht, nabij gelegen was.
Copyright information for DutSVVA