Micah 7:1
1Ai mij! want ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld; als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht. ▼▼ mij Dit is een weeklacht van den profeet, in naam der kerk, over de algemene boosheid van het volk.
,
▼▼ want ik ben, Of, dat ik ben, enz.
,
▼▼ als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld; Hebr. als de inzamelingen der zomervruchten, [of des zomers] en als de nalezingen van den wijnoogst; dat is, het gaat mij als een reiziger, die na den oogst geen rijpe vruchten vindt om zich te verkwikken, dat hem zeer verdrietig valt; alzo [wil de profeet zeggen] verdriet het mij ten hoogste, dat ik niets goeds onder het volk zie of verneem, gelijk in het volgende verklaard wordt. Verg. hiermede Deu 32:32 ; Psa 12:2 , Psa 12:8 , en Psa 14:2-3 ; Isa 24:13 ; Jer 5:1 ; Eze 22:30 ; Hos 11:7 , enz.
,
▼
,
▼▼ mijn ziel begeert Anders: [noch] vroegrijpe vrucht, [die] mijne ziel begeert.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA