Numbers 12

1Mirjam nu sprak, en Aäron, tegen Mozes, ter oorzake der vrouw, der Cuschietische, die hij genomen had; want hij had een Cuschietische ter vrouw genomen.
 nu sprak, Deze wordt vóór Aäron genoemd, omdat zij schijnt de eerste oorsprong van deze murmurering geweest te zijn, waarom zij ook zonderling gestraft werd; onder, vs.10.
,
 der Cuschietische, Haar eigen naam, naar veler gevoelen, was Zippora; Exo 2:21. Maar zij werd een Cuschietische genaamd van het volk, waaruit zij gesproten was, wel verstaande niet van de Cuschieten die van Cham afkomstig waren, Gen 10:6, maar van de Midianieten; het schijnt dat de Heilige Schrift onder den naam van Cuschieten niet alleen begrijpt de Moren, maar ook de Egyptenaars, Arabieren, Midianieten en de volken die zuidwaarts woonden. Zie Gen 2:13, en Gen 10:6. Anders, Moorin.
2En zij zeiden: Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de Heere hoorde het!
 door ons gesproken? Mirjam wordt een profetes genaamd, Exo 15:20, en met Aärons mond beloofde God te zijn, opdat hij zijn broeder Mozes tot een mond zou wezen; Exo 4:15-16.
3Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op den aardbodem waren.
 zeer zachtmoedig, Of, geduldig, traag tot toorn, goedertieren; alsof hij wilde zeggen: Hij verdroeg dit onrecht geduldig, wat hem zijn zuster en zijn broeder aandeden, gelijk hij anders ook zeer geduldig was om onrecht van allen te kunnen lijden.
4Toen sprak de Heere haastelijk tot Mozes, en tot Aäron, en tot Mirjam: Gij drie, komt uit tot de tent der samenkomst! En zij drie kwamen uit.
 komt uit tot de tent der samenkomst Te weten, uit uw hutten.
5Toen kwam de Heere af in de wolkkolom, en stond aan de deur der tent; daarna riep Hij Aäron en Mirjam; en zij beiden kwamen uit.
 kwam de HEERE af Zie boven, Num 11:17.
,
 wolkkolom, Zie boven, Num 11:25.
6En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden! Zo er een profeet onder u is, Ik, de Heere, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een droom zal Ik met hem spreken.
 gezicht Mij aan hem bekend maken, Zie van het profetische gezicht Gen 15:1, en Gen 46:2.
,
 droom zal Ik met hem spreken Zie van de verschijning Gods in den droom Gen 20:3, en Gen 28:12.
7Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. 8Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des Heeren aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken?
 Van mond tot mond spreek Ik met hem, Dat is, in tegenwoordigheid, gemeenzaam, zonder tussenspraak, zeer klaarlijk, met uitgedrukte stem; vergelijk Jer 32:4; 2Jo 1:12. In gelijken zin wordt gezegd: aangezicht aan aangezicht met iemand spreken. Zie Exo 33:11, en Deu 5:4, en de aantekeningen.
,
 door aanzien, Te weten, niet door het aanzien van het goddelijke wezen, [hetwelk onzienlijk is, Exo 33:20, Exo 33:23; Joh 1:18, en 1Ti 6:16 ] , maar enig bijzonder teken van zijn heerlijkheid. En hoewel Hij zich ook den anderen profeten op verscheidene wijzen vertoond heeft, zo zijn nochtans die, in welke Hij aan Mozes verscheen, klaarder geweest dan de andere; ten welken aanzien Mozes boven de andere profeten hier verheven wordt. Vergelijk Exo 33:11, Exo 33:20, Exo 33:22, Exo 33:23, en Deu 34:10. Andersn aldus: En [bij] aangezicht, en niet door duistere woorden of gelijkenis des Heeren ziet hij.
9Zo ontstak des Heeren toorn tegen hen, en Hij ging weg. 10En de wolk week van boven de tent; en ziet, Mirjam was melaats, wit als de sneeuw. En Aäron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats.
 melaats, Dit is niet een gemene en alom bekende, maar een bijzondere melaatsheid geweest, die in Egypte regeerde en die den Israëlieten om der zonden wil aanhing, waarvan men veel lezen kan Lev 13, en die er mede geslagen werden, werden geheel als zonder bloed en bleek gelijk de doden, omdat het gehele bloed verdorven werd. Zie ook van de manier van spreken, die hier gebruikt wordt, Exo 4:6, en 2Ki 5:27.
11Daarom zeide Aäron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet op ons de zonde, waarmede wij zottelijk gedaan, en waarmede wij gezondigd hebben! 12Laat zij toch niet zijn als een dode, van wiens vlees, als hij uit zijns moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is!
 dode, Versta, een misdracht, welks vlees half verrot is als het uit het lichaam van de moeder voortkomt. Hebreeuws, wien in zijn uitkomen uit zijns moeders lijf de helft van zijn vlees wel verteerd is.
13Mozes dan riep tot den Heere, zeggende: O God! heel haar toch! 14En de Heere zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten, en daarna aangenomen worden!
 smadelijk Hebreeuws, spuwende gespuwd had; de zin is: Gelijk een dochter, vanwege enige grote misdaad door haar vader in haar aangezicht gespuwd zijnde, waardig is tenminste zeven dagen uit zijn tegenwoordigheid te blijven, alzo is nog veel meer een dochter, uit oorzaak ener grotere zonde, waarover haar aangezicht met melaatsheid van Mij beklad is, waardig van Mij, die haar hemelse Vader ben, zeven dagen uit het leger, waarin Ik woon, afgezonderd te worden, tot een exempel van anderen.
,
 aangenomen worden Hebreeuws, bijgezameld worden; te weten, tot het leger, van hetwelk zij om haar melaatsheid afgezonderd moest worden, Lev 13:46, en boven, Num 5:2, en daarna aangenomen, genezen zijnde; Lev 14:8. Alzo in vs.15. Vergelijk 2Ki 5:3 en de aantekeningen.
15Zo werd Mirjam buiten het leger zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen werd.
 verreisde niet, Hieruit kan verstaan worden de oorzaak, waarom de Israëlieten te Hazeroth gebleven zijn, gelijk Num 11:35 gemeld wordt.
16Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij legerden zich in de woestijn van Paran.
 Paran Namelijk in Rithma, hetwelk was in de woestijn Paran. Zie onder, Num 33:18, en van Paran, zie Gen 14:6.
Copyright information for DutSVVA