Numbers 5

1En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 2Gebied den kinderen Israëls, dat zij uit het leger wegzenden alle melaatsen, en alle vloeienden, en allen, die onrein zijn van een dode.
 vloeienden, Vergelijk Lev 15:2.
,
 een dode Hebreeuws, ziel. Zie Lev 19:28.
3Van den man tot de vrouw toe zult gij hen wegzenden; tot buiten het leger zult gij hen wegzenden; opdat zij niet verontreinigen hun legers, in welker midden Ik wone.
 Van den man tot de vrouw toe Dat is, hetzij man of vrouw.
,
 zij niet Te weten, de andere Israëlieten.
,
 verontreinigen Te weten, door enigen van zulke onreinen onder hen te laten wonen.
,
 hun legers, Er waren [naar de mening van sommigen] drie legers: het leger des Heeren, hetwelk was de tabernakel; het leger der Levieten; het leger der Israëlieten. De melaatsen werden uit allen gesloten, de vloeienden uit de twee eersten.
,
 in welker midden Ik wone Dat is, wie Ik door mijn genade bijblijve, door mijn speciale voorzienigheid bewaar en bescherm, mitsgaders door mijn Geest en woord regeer en ter eeuwige zaligheid geleid. Vergelijk Lev 26:11-12, met de aantekeningen en Eze 37:28; 2Co 6:16.
4En de kinderen Israëls deden alzo, en zonden hen tot buiten het leger; gelijk de Heere tot Mozes gesproken had, alzo deden de kinderen Israëls. 5Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 6Spreek tot de kinderen Israëls: Wanneer een man of een vrouw iets van enige menselijke zonden gedaan zullen hebben, overtreden hebbende door overtreding tegen den Heere, zo is diezelve ziel schuldig.
 menselijke zonden Hebreeuws, zonden des mensen. Versta, de zonde, die de mensen begaan uit menselijke zwakheid, voortkomende uit de aanklevende verdorvenheid der natuur. Vergelijk Lev 5:2-3; en wordt dit vergrijp gesteld tegen de zonde, die uit moedwil geschiedt en met opgeheven hand, onder, Num 15:30; of, versta, de zonde, die geschiedt naar de wijze der mensen, die van nature zeer tot de zonde genegen zijn. Anders, zonden des mensen; dat is, tegen enig mens of den naaste begaan.
,
 ziel schuldig Dat is, persoon. Zie Gen 12:5.
7En zij zullen hun zonde, welke zij gedaan hebben, belijden; daarna zal hij zijn schuld weder uitkeren, naar de hoofdsom daarvan, en derzelfder vijfde deel zal hij daarboven toedoen, en zal het dien geven, aan wien hij zich verschuldigd heeft.
 belijden; Te weten, voor den priester, als die de offerande doen moest en het goed van des Heeren wege mocht tot zich trekken, geen losser voorhanden zijnde, vs.8, en vergelijk Lev 5:5-6, Lev 5:10-13.
,
 hij Te weten, de schuldige.
,
 schuld weder uitkeren, Dat is, hetgeen hij zijn naaste ontvreemd heeft, waarmede hij zich schuldig heeft gemaakt.
,
 derzelver vijfde deel Te weten, om daarmede te vergelden de schade, die de eigenaar geleden heeft, zijnde beroofd geweest van het gebruik van zijn goed.
8Maar zo die man geen losser zal hebben, om de schuld aan hem weder uit te keren, zal die schuld, welken den Heere weder uitgekeerd wordt, des priesters zijn; behalve den ram der verzoening, met welken hij voor hem verzoening doen zal.
 die man geen losser zal hebben, Te weten, aan welken het onrecht geschied is, zijnde dood, of geen bloedvriend, noch erfgenaam, noch iemand anders hebbende, die het goed zou mogen aanslaan, en wien men hetzelve zou wedergeven. In zulk een geval kwam het goed den Heere en in zijn plaats den priester toe.
9Desgelijks zal alle heffing van alle geheiligde dingen der kinderen Israëls, welke zij tot den priester brengen, zijne zijn.
 heffing van alle geheiligde dingen Dit woord is hier niet in het bijzonder genomen, gesteld zijnde tegen beweegoffer, gelijk Exo 29:27, maar in het algemeen voor de dingen, die door iemand den priester gegeven en alzo Gode toegeheiligd worden, en daarna niet tot enig ander gebruik mogen besteed worden dan gelijk bevolen is. Alzo Exo 25:2; Num 15:19; Neh 10:39.
,
 zijne zijn Namelijk, van den priester; alzo in vs.10. Zie Lev 6:16.
10En een ieders geheiligde dingen zullen zijne zijn; wat iemand den priester zal gegeven hebben, zal zijne zijn. 11Wijders sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 12Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer van iemand zijn huisvrouw zal afgeweken zijn, en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben;
 iemand zijn huisvrouw Hebreeuws, man man; boven Num 4:19, enz.
,
 zal afgeweken zijn, Te weten, naar het vermoeden en nadenken van haar man, die haar beschuldigt den band des huwelijks door overspel gebroken te hebben, en daarover met jaloersheid zo bevangen is, dat hij zich niet in zijn gemoed kan geruststellen.
13Dat een man bij haar door bijligging des zaads zal gelegen hebben, en het voor de ogen haars mans zal verborgen zijn, en zij zich verheeld zal hebben, zijnde nochtans onrein geworden; en geen getuige tegen haar is, en zij niet betrapt is;
 door bijligging des zaads Zie deze zelfde manier van spreken Lev 15:18, en Lev 19:20.
,
 onrein geworden; Te weten, door overspel.
14En de ijvergeest over hem gekomen is, dat hij ijvert over zijn huisvrouw, dewijl zij onrein geworden is; of dat over hem de ijvergeest gekomen is, dat hij over zijn huisvrouw ijvert, hoewel zij niet onrein geworden is;
 de ijvergeest over hem gekomen is, Hebreeuws, de geest der ijvering; en zo in het volgende. Versta, de beweging der jaloezie van een man, over de eerbaarheid van zijn vrouw, hebbende kwaad vermoeden van dezelve. Het woordje geest betekent dikwijls de affecten en bewegingen, waardoor de mensen tot enige, òf zonden en zwakheden, òf deugden en goede werken, inwendiglijk genegen zijn, of ook uiterlijk gedreven worden. Zie Isa 19:14; Hos 4:12; 1Co 4:21; Gal 6:1; 2Ti 1:7.
15Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester brengen, en zal haar offerande voor haar medebrengen, een tiende deel van een efa gerstemeel; hij zal geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl het een spijsoffer der ijveringen is, een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt.
 een efa gerstemeel; Zie Exo 16:36.
,
 geen olie daarop gieten, De reden is, naar sommiger mening, omdat de olie een teken was der genade en geestelijke gaven, en de wierook een teken van den aangenamen en lieflijken reuk, welke beiden in deze gelegenheid niet pasten.
16En de priester zal haar doen naderen; hij zal haar stellen voor het aangezicht des Heeren.
 voor het aangezicht des HEEREN Dat is, voor den tabernakel, in welken was de ark, als een teken van Gods tegenwoordigheid. Zie Lev 1:3.
17En de priester zal heilig water in een aarden vat nemen; en van het stof, hetwelk op den vloer des tabernakels is, zal de priester nemen, en in het water doen.
 heilig water in een aarden vat nemen; Te weten, wat uit het heilige wasvat genomen werd, staande bij het brandofferaltaar, waarin het water was, hetwelk in den heiligen godsdienst gebruikt moest worden. Zie Exo 30:18, en Exo 40:30.
18Daarna zal de priester de vrouw voor het aangezicht des Heeren stellen, en zal het hoofd van de vrouw ontbloten, en zal het spijsoffer der gedachtenis op haar handen leggen, hetwelk het spijsoffer der ijveringen is; en in de hand des priesters zal dat bitter water zijn, hetwelk den vloek medebrengt.
 zal het hoofd van de vrouw ontbloten, Dit geschiedde:I. om te verklaren, dat de vrouw vrij en haar zelve was, hebbende de macht om een eed te doen; gelijk daarentegen de dekking haars hoofds een teken is, dat zij staat onder de macht van haar man, 1Co 11:5, 1Co 11:10;II. omdat zij bekwamelijk gezien en onderkend mocht worden, en alzo haar woorden en gebaren door de gehele vergadering te beter mochten waargenomen worden;III. opdat zij te meer schaamte en vrees zou hebben iets anders dan de rechte waarheid te verklaren, als staande ontdekt voor het aanschijn van God en de ganse vergadering.
,
 bitter water zijn, Het wordt zo genaamd, omdat de vrouw zichzelve, zich veel bittere smarten toebracht, indien zij schuldig was. Zie vs.24, 27. Vergelijk Exo 32:20.
,
 den vloek medebrengt Dat is, de straf van God, gemeld vs.22. Zie ook onder, vs.24.
19En de priester zal haar beedigen, en zal tot die vrouw zeggen: Indiën iemand bij u gelegen heeft, en indien gij, onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt tot onreinigheid, wees vrij van dit bitter water, hetwelk den vloek medebrengt!
 beëdigen, Dat is, hij zal haar met ede doen verklaren, of zij overspel gedaan heeft of niet. Anders, bezweren
,
 onder uw man zijnde, Anders, in stede uws mans; dat is, met hem in de plaats uws mans gelegen hebbende, alzo vs.20, 29.
,
 vrij van dit bitter water, Dat is, onschuldig en onstrafbaar, zodat dit water u niet zal beschadigen.
20Maar zo gij, onder uw man zijnde, afgeweken zijt, en zo gij onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, behalve uw man:
 bij u gelegen heeft, Zie van de Hebreeuwse manier van spreken Lev 18:20, Lev 18:23, en Lev 20:15.
21(Dan zal de priester die vrouw met den eed der vervloeking beedigen, en de priester zal tot die vrouw zeggen:) De Heere zette u tot een vloek, en tot een eed, in het midden uws volks, mits dat de Heere uw heup vervallende, en uw buik zwellende make;
 der vervloeking beëdigen, De Heere heeft deze wet drieledig willen bevestigd hebben:I. Met een eed der vervloeking, die door de beschuldigde vrouw gedaan moest zijn, in dit vs. en het volgende;II. Met het beschrijven van dezen handel, hetwelk door den priester geschieden moest, hoewel alzo dat het briefje of perkament in het water gedoopt en afgespoeld werd, vs.23;III. Met het bittere water [in hetwelk de geschreven vloek als ingespoeld was] in te drinken, hetwelk de vrouwen ook doen moesten, vs.24.
,
 tot een vloek, Dat is, tot een formulier van den vloek en van den valsen eed, opdat andere mensen u zullen nemen tot een exempel van een vervloekt persoon, die niet alleen zulk een zonde begaan heeft, maar ook met een plechtigen eed stoutelijk heeft geloochend.
22Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga, om den buik te doen zwellen, en de heup te doen vervallen! Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen!
 Amen, amen Amen is een woord, hetwelk de Hebreëen gebruiken:I. In het toestemmen van enige zaken, Deu 27:15-16; Neh 8:7; Rev 5:14;II. In het bevestigen en verzekeren van enig verhaal, Mat 5:18, en Mat 6:2, enz.;III. In het wensen van enig goed, Jer 11:5, en Jer 28:6; Rev 22:20;IV. In het aannemen en verwachten van enig kwaad, wat bedreigd wordt, gelijk hier. Het wordt somtijds verdubbeld om de betekenis te vermeerderen en te versterken, gelijk vs.22 en Psa 89:53; Joh 3:3, Joh 3:11, en Joh 5:19, enz. Het woord betekent eigenlijk: het zij waar, of, het is waar of, het geschiede alzo.
23Daarna zal de priester deze zelfde vloeken op een cedeltje schrijven, en hij zal het met het bitter water uitdoen.
 cedeltje schrijven, Of, briefje
,
 uitdoen Of, uitwissen, afwissen.
24En hij zal die vrouw dat bitter water, hetwelk de vervloeking medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in haar tot bitterheden inga.
 de vervloeking medebrengt, Zie boven, vs.18.
,
 tot bitterheden inga Dat is, opdat zij de bittere straf van God krijge, zo zij schuldig is.
25En de priester zal uit de hand van die vrouw het spijsoffer der ijveringen nemen, en hij zal datzelve spijsoffer voor het aangezicht des Heeren bewegen, en zal dat op het altaar offeren. 26De priester zal ook van dat spijsoffer, deszelfs gedenkoffer, een handvol grijpen, en zal het op het altaar aansteken; en daarna zal hij dat water die vrouw te drinken geven.
 deszelfs gedenkoffer, Versta, een deel van dat offer, hetwelk moest aangestoken worden; vergelijk Lev 2:2, en de aantekeningen.
27Als hij haar nu dat water zal te drinken gegeven hebben, het zal geschieden, indien zij onrein geworden is, en tegen haar man door overtreding zal overtreden hebben, dat het water, hetwelk vervloeking medebrengt, tot bitterheid in haar ingaan zal, en haar buik zwellen, en haar heup vervallen zal; en die vrouw zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn.
 het water, Dit water had deze werking niet uit zijn natuurlijke kracht, maar uit de ordinantie des Heeren, die door hetzelve, als door een teken, òf zijn rechtvaardig oordeel uitvoerde tegen de schuldige, òf zijn beloftenis aan de onschuldige.
,
 tot een vloek zijn Zie boven, vs.21.
28Doch indien de vrouw niet onrein geworden is, maar rein is, zo zal zij vrij zijn, en zal met zaad bezadigd worden.
 met zaad bezadigd worden Dat is, zal vruchtbaar zijn.
29Dit is de wet der ijveringen, als een vrouw, onder haar man zijnde, zal afgeweken en onrein geworden zijn; 30Of als over een man die ijvergeest zal gekomen zijn, en hij over zijn huisvrouw zal geijverd hebben, dat hij de vrouw voor het aangezicht des Heeren stelle, en de priester aan haar deze ganse wet volbrenge.
 voor het aangezicht des HEEREN stelle, Zie boven, vs.16.
31En de man zal van de ongerechtigheid onschuldig zijn; maar diezelve vrouw zal haar ongerechtigheid dragen.
 onschuldig zijn; Dat is, ofschoon de man op een kwaad vermoeden zijn huisvrouw beschuldigd heeft, zo zal hij nochtans daarom niet gestraft worden; of, de man dit gedaan hebbende, zal onschuldig zijn aan het overspel zijner huisvrouw, daar hij anders zou schuldig zijn indien hij het door de vingers zag.
,
 ongerechtigheid dragen Zie Lev 5:1.
Copyright information for DutSVVA