Philippians 4:3

3En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, wees dezen vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens, en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens.
 gij mijn oprechte Zie van dit woord Phi 2:20, en 1Ti 1:2; Tit 1:3.
,
 metgezel, Of, jukgenoot. Het Griekse woord betekent iemand, die een juk tezamen trekt met een ander. Waardoor niet verstaan wordt de huisvrouw van Paulus, gelijk sommigen hebben gemeend; want het is zeker dat Paulus niet getrouwd was, toen hij den eersten brief schreef aan de Corinthiërs, gelijk blijkt 1Co 7:7; en men leest nergens, en het is ook niet gelooflijk, dat hij daarna getrouwd is. Ook lijdt de Griekse taal niet wel dat dit van ene vrouw zou gezegd worden. Maar hierdoor wordt verstaan iemand van de leraars in de gemeente der Filippensen, die het juk van den dienst van het Evangelie getrouwelijk met den apostel gedragen en getrokken heeft, gelijk hij zodanigen elders noemt zijnen medestrijder, Phi 2:25; Phm 1:2; ene gelijkenis van twee ossen, die tezamen één juk trekken. Zie 2Co 6:14.
,
 dezen vrouwen Namelijk die terstond genoemd zijn.
,
 behulpzaam, Namelijk om haar weder tot eenheid te brengen.
,
 gestreden hebben Dit moet verstaan worden, niet dat zij het Evangelie met Paulus openlijk gepredikt hebben; want dat verbiedt de apostel de vrouwen, 1Co 14:34-35, en 1Ti 2:12; maar dat zij in het bijzonder, om de belijdenis van de leer des Evangelies, veel tegenspoed en verdrukkingen standvastig hebben uitgestaan. De apostel gebruikt hier ene gelijkenis, genomen van degenen die om prijs streden. Zie 2Ti 2:5; Heb 10:32.
,
 ook met Clemens, Dit kan gevoegd worden, òf met het woord behulpzaam, òf met het woord gestreden. Of deze Ciemens daarna een opziener der kerk van Rome is geweest, is onzeker.
,
 medearbeiders, Namelijk in het werk van den dienst des Evangelies. Zie Rom 16:3, Rom 16:9, Rom 16:21; Phi 2:25; Phm 1:1, Phm 1:24.
,
 welker namen Dit spreekt de apostel van deze zijne mede-arbeiders naar het oordeel der liefde; 1Co 13:7.
,
 zijn Namelijk geschreven, ene gelijkenis, genomen van de inschrijving der burgers of der soldaten, in een register, om hen te kennen en voor rechte burgers of soldaten te houden.
,
 in het boek Dat is, in het register der uitverkorenen ten eeuwigen leven, waardoor Gods besluit der eeuwige verkiezing verstaan wordt. Zie Exo 32:32-33; Luk 10:20; Rev 3:5, en Rev 17:8, en Rev 20:12, Rev 20:15.
Copyright information for DutSVVA