Proverbs 8

1Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem?
 de Wijsheid Hij wil zeggen: Zekerlijk ja zij. Het is ene manier van vragen, die sterkelijk verzekert. Zie Gen 13:9 .
,
 en verheft Hebreeuws, geeft. Zie boven Pro 1:20 .
2Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
 spits Hebreeuws, in het hoofd der hoogten. Men kan hierdoor verstaan plaatsen, die verheven zijn geweest, waaruit de leraars aan de gemeente de goede leer en vermaning konden voorhouden. Vergelijk 2Ch 24:20 ; Neh 8:5 ; Mat 10:27 ; Act 22:3 .
,
 aan den weg, Versta, des heren straat, door welke vele mensen passeren.
,
 ter plaatse, Hebreeuws, [ in, of op ] het huis der paden, of stegen; dat is, in de plaats der paden. Versta, de kruiswegen, waar vele paden, of wegen, gelijk in een huis of plaats, bijeenkomen. Huis voor plaats; zie Exo 25:27 .
3Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:
 Aan de zijde Hebreeuws, aan de hand der poorten. Hand voor zijde, zie 2Sa 18:4 . Anders: ter plaats der poorten.
,
 voor aan de stad, Hebreeuws, aan de mond der stad; dat is, aan haren ingang, gelijk de volgende woorden verklaren. Alzo de mond des puts, Gen 29:2 ; de mond der spelonk; Jos 10:18 .
,
 zij overluid Te weten, de wijsheid. Anders: roepen zij; te weten, de wijsheid en de verstandigheid. Zie daarvan boven vs.1. Het eerste is beter, gelijk het blijkt uit vs.6, alwaar het enkelvoudig getal is. Idem, zie onder vs.12.
4Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.
 o mannen Eenigen menen dat hier door de mannen moeten verstaan worden degenen, die door adel, staat en vermogen onder de mensen uitsteken, en anders kinderen der mannen genaamd worden, en door de kinderen der mensen de gemene lieden. Zie Psa 49:3 .
5Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart.
 slechten Zie boven Pro 1:4 .
,
 kloekzinnigheid, Zie op dezelfde plaats.
,
 zotten Zie boven Pro 1:22 .
6Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.
 vorstelijke Hebreeuws, der vorsten; te weten, dingen, dat is, geen algemene en slechte dingen, maar heerlijke en voortreffelijke, die den vorsten en groten heren betamen, niet alleen omdat zij hen mede aangaan, maar ook van hen behoren gehoord en aangenomen, ja ook van hen voorgesteld te worden. Vergelijk Pro 22:20 .
,
 de opening Dat is, dat ik door de opening mijner lippen voortbrengen zal.
7Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.
 gehemelte Of, rake. Versta onder een lid, waardoor het spreken geschiedt, al de andere, die daartoe mede helpen, als lippen, tanden, tong en keel. Zie Job 33:2 .
,
 een gruwel Hebreeuws, een gruwel mijner lippen; dat is, waarvan mijne lippen een gruwel, of afkeer hebben, te weten, om die te spreken. Zie boven Pro 3:32 .
8Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.
 verdraaids, Vergelijk Job 5:13 .
9Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.
 recht Of, gereed, recht voor de hand. Het Hebreeuwse woord betekent òf dat rechtis, òf dat recht voor de hand, tegenwoordig, strak in het gezicht en zeer gereed, plat en open is, om verstaan te worden. Alzo 2Sa 15:3 , onder Pro 24:26 .
,
 vinden Dat is, krijgen, bekomen. Zie Gen 26:12 , en de aantekening.
10Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.
 niet zilver, Dat is, meer dan het zilver, gelijk de volgende woorden van vs.10 uitwijzen. Dat in het algemeen gezegd wordt, is dikwijls maar ten zekeren aanzien en bij vergelijking te verstaan. Vergelijk Isa 43:18 ; Jer 7:22 , en Jer 16:14 ; Hos 6:6 ; Mat 23:3 ; 1Co 1:17 .
,
 uitgegraven Zie boven Pro 3:14 ; idem onder vs.19.
11Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.
 robijnen, Zie Job 28:18 .
,
 al wat men Hebreeuws, alle lusten, of begeerlijkheden zullen met haar niet vergeleken worden. Zie boven Pro 3:15 .
12Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.
 Ik, Dat is, ik bezit, geniet en gebruik de kloekzinnigheid, als die mij alleen toebehoort en ten dienste staat.
,
 kloekzinnigheid, Zie boven Pro 1:4 .
,
 bedachtzaamheid Zie op hetzelfde vers.
13De vreze des Heeren is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
 De vreze Dat is, de vreze des Heeren, die het beginsel en het voornaamste deel der wijsheid is, boven Pro 1:7 ; veroorzaakt en beweegt den mens het kwaad te haten.
,
 kwaden weg; Zie boven Pro 2:12 .
,
 mond Zie op hetzelfde vers.
14Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.
 wezen Of, bestendig wezen, of bestendige wijsheid. Zie boven Pro 2:7 .
15Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.
 stellen Van dit woord komt een ander, betekenende wetgevers of wetstellers, Gen 49:10 ; Deu 33:21 ; Jdg 5:14 .
,
 gerechtigheid Dat is, goede en rechtvaardige wetten, naar welke de onderdanen moeten geregeerd worden.
16Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.
 prinsen, Zie Job 12:21 .
17Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.
 vroeg zoeken, Zie van het Hebreeuwse woord Job 7:21 , en boven Pro 7:15 .
,
 vinden Zie 2Ch 15:2 .
18Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid. 19Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.
 vrucht Zie boven Pro 1:31 .
,
 uitgegraven goud, Zie boven Pro 3:14 .
,
 dicht goud; Zie 1Ki 10:18 . Anderen: goud van Ufaz; die menen dat Paz hier is voor Ujaz, de naam van een plaats, waar veel uitnemend goud vandaan kwam; Jer 10:9 . Te weten, die heden in Barbarije, naar sommiger gevoelen, Fez genaamd wordt.
20Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;
 weg der gerechtigheid, Dat is, op de wijze en manier van leven, die men volgen moet om naar de wet, eerst God en dan zijnen naasten, den schuldigen plicht te bewijzen, die hun toebehoort. Zie boven Pro 2:8 .
21Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.
 dat bestendig is, Versta een zodanig goed, dat waarlijk goed is en den mens het hoogste welvaren, dat in eeuwigheid blijft, medebrengt, niet schijnende zulks te zijn, maar in der waarheid zijnde.
22De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.
 De HEERE Versta, den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; dat is, de eerste persoon der eeuwige Godheid.
,
 bezat Dat is, had mij in en bij hem, uit hem op een onbegrijpelijke wijze geboren zijnde; Joh 1:1 ; Col 1:15 ; Heb 1:3 , Heb 1:5 .
,
 Mij in het Te weten, de wezenlijke Wijsheid, het zelfstandig Woord des Vaders, of de tweede persoon des goddelijken wezens, de eeuwige en eniggeboren Zoon en waarachtig God, van wien zie ook boven Pro 1:20 , en hier vs.12; Joh 1:1 ; Col 1:15 .
,
 Zijns wegs, Dat is, zijner werking, als der schepping, ja ook van zijn eeuwigen raad en voornemen om de wereld te scheppen, gelijk de volgende woorden uitwijzen.
,
 voor Zijn werken, Dat is, van alle eeuwigheid af, als er nog niets gemaakt was.
,
 van toen aan Te weten, als er niets was dan God en niets dan eeuwigheid. Vergelijk Psa 93:2 .
23Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.
 gezalfd Dat is, verordend en ingesteld als ene prinses om de wereld te scheppen, te onderhouden en te regeren.
,
 van de oudheden Dat is, voor de aarde, eer de aarde geschapen was. Vergelijk onder vs.25,26.
24Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;
 geboren, Zo wordt het Hebreeuwse woord genomen Psa 51:7 ; alzo in vs.25.
,
 zwaar van water; Hebreeuws, zwarigheden der wateren; dat is, grote menigte van water. Of, bezwaard met water; dat is, vol water en overvloeiende van water.
25Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.
 ingevest Dat is, ingedrukt, gegrond en vastgezet waren. Het Hebreeuwse woord ziet daarop, dat de bergen hunne grondvesting hebben onder in de wateren.
26Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.
 Hij Namelijk, de Heere, boven vs.22.
,
 nog niet gemaakt, Het Hebreeuwse woord ad, of gnad, is elders ook aldus genomen; zie Job 1:18 , en de aantekening. Of, Hebreeuws, totdat Hij de aarde niet gemaakt had; dat is, aleer Hij de aarde gemaakt had.
,
 de velden, Het Hebreeuwse woord betekent de plaatsen, die buiten de huizen en steden zijn, als de straten en velden. Voor velden is het hier genomen, gelijk ook Psa 144:13 ; Eze 7:15 .
,
 den aanvang Hebreeuws, het hoofd; dat is, begin. Alzo Num 10:10 ; Ecc 3:11 ; Eze 40:1 . De zin is dat nog het minste stofje niet gemaakt was.
27Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;
 een cirkel Of, een cirkel ordende, zette. Dit wordt gezegd ten aanzien van den vorm des aardrijks, welke van God rond gemaakt is, zodat het diepe wateren omvat, en van die rondom omvat wordt. De zin is, dat God de aarde gelijk met een kompas of passer rond gemaakt heeft.
,
 over Dat is, over de diepe wateren.
28Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;
 vestigde; Te weten, opdat zij hare plaats behoudende, niet zouden nedervallen op de aarde.
,
 vastmaakte; Dat is, een vasten en gedurigen loop gaf.
29Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;
 perk Hebreeuws, inzetting, ordening; dat is, perk, binnen hetwelk zij zich zou moeten houden.
,
 bevel Hebreeuws, mond. Zie Gen 41:40 .
,
 stelde; Of, inzette, of beschreEf.
30Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;
 voedsterling Te weten, dat bij zijne voedster gedurig is. Alzo is de eeuwige Zoon Gods, de zelfstandige wijsheid des Vaders, van eeuwigheid onverscheidenlijk bij Hem geweest, gelijk geschreven is Joh 1:1 :het Woord was bij God. Idem: Joh 17:5 :verklaar mij met de klaarheid, die Ik bij U had eer de wereld was. doch het woord kan ook genomen worden voor dengene, die zelf voedt, zijnde de overzetting aldus gesteld: en ik ben bij hem voedende; dat is, onderhoudende en regerende alle dingen, en voornamelijk zijne kerk door zijnen Geest en Woord opkwekende en voedende.
,
 dagelijks Hebreeuws, dag dag; dat is, dagelijks, altijd. Zie Gen 39:10 , en onder vs.34.
,
 vermakingen, Hiermede wordt door een figuurlijke manier van spreken te kennen gegeven de grote aangenaamheid des Zoons Gods bij zijnen Vader. Zie Mat 3:17 ; Joh 5:20 , en Joh 8:29 . Anders: en Ik ben ene dagelijkse vermaking; te weten, der schepselen door mijn algemene en bijzondere weldaden.
31Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.
 Spelende Te weten, mits dat zij zich zeer wonderbaar en menigerlei vertoont in aller schepselen onderhouding en regering.
,
 met de mensenkinderen Te weten, om die goed te doen, ten aanzien van het tegenwoordige en toekomende leven.
32Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.
 Mijn wegen Dat is, die Ik hun voorschrijf.
33Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet.
 verwerpt Vergelijk boven Pro 1:25 , waar hetzelfde Hebreeuwse woord is.
34Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
 dagelijks Eene gelijkenis, genomen van de naarstige studenten, die altijd omtrent de leerplaats hunner leraars zijn, òf van de verzoekers, die het uitgaan der raadsheren en advokaten vlijtiglijk waarnemen, òf van de deurwachters des tempels, die stedevast hun werk moesten gadeslaan.
35Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den Heere.
 trekt Of, behaalt; dat is, verkrijgt gunst en genade bij den Heere. Zie dezelfde manier van spreken onder Pro 12:2 , en Pro 18:22 .
36Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.
 geweld Of, onrecht, of overlast. Hebreeuws, is een geweldiger zijner ziel. Zie het volgende lid van vs.36, idem onder Pro 20:2 .
,
 Mij haten, Zij worden gezegd God en zijne wijsheid te haten, die wetens en willens doen hetgeen God en zijne wijsheid haten. Zie van zulken Psa 21:9 , en Psa 83:3 ; Rom 1:30 .
,
 hebben den dood lief Dat is, doen hetgeen waarmede zij den dood en het verderf aan zich brengen; alzo, den vloek liefhebben, Psa 109:17 ; loeren op zijn eigen bloed, boven Pro 1:18 ; zijne ziel versmaden; onder Pro 15:32 .
Copyright information for DutSVVA