Psalms 141

1Een psalm van David. Heere! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.
 haast U tot Te weten, te komen, dat is, kom haastelijk tot mijne hulp.
,
 mijn stem ter Dat is, mijn gebed: gelijk in vs.2.
2Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer.
 Mijn gebed Hij wil zeggen: Mijn gebed zij U zo aangenaam als het reukwerk en offeranden, die men U [achtervolgens de inzetting der wet] offert.
,
 reukwerk voor Te weten, dat gerookt werd op het reukaltaar in den tabernakel; Exo 30:7-8 , Exo 30:34 .
,
 de opheffing Dat is, mijn gebed, hetwelk ik doe met opgeheven handen, of psalmen, gelijk er in het Hebr. staat; omdat men dikwijls in grote devotie of aandacht des gebeds de open handen of palmen naar den hemel toe verheft, als wensende den zegen Gods te ontvangen. Verg. Job 11:13 , en Psa 44:21 , en Psa 63:5 , en Psa 88:10 ; en Lam 2:19 , en Lam 3:41 . Zie ook 1Ki 8:22 , en Psa 28:2 .
,
 het avondoffer Dat is, hetwelk alle avonden placht geofferd te worden. Zie Exo 29:39-42 ; Num 28:2-8 .
3Heere! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.
 zet een wacht Te weten, opdat daar niets onbetamelijks uit ga; dat ik tegen U niet murmurere en dezen mijn angst en benauwdheid, die mij mijne vijanden door hun harde vervolgingen aandoen.
,
 behoed de deur Of, een hoede aan, enz.
4Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen.
 Neig mijn hart Te weten, door den satan, of mijn eigen verdorven natuur. Want eigenlijk te spreken verzoekt God niemand ten kwade; Jam 1:13-14 ; 1Co 7:5 ; maar wel de satan; 1Ch 21:1 ; verg. met 2Sa 24:1 . Alzo ook Mat 6:13 .
,
 handel Of, stukken, daden, vonden, praktijken, verzinselen, gelijk Deu 22:14 , Deu 22:17 .
,
 in goddeloosheid Of, goddelooslijk.
,
  met mannen, die Dat is, met de hooggeachte lieden.
,
 dat ik niet ete Dat is, dat ik mij niet late verlokken of verleiden door de wellusten en goede dagen, die zij genieten, om die mede te mogen deelachtig worden.
5De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.
 sla mij, Het Hebr. woord betekent eigenlijk hameren; dat is, met hamers slaan of kloppen, Jdg 5:26 ; Psa 74:6 . het betekent ook zoveel als iemand ernstiglijk vermanen; Pro 23:35 .
,
 weldadigheid zijn; Of, goedertierenheid, vriendschap, beleefdheid. De zin is: Ik zal de bestraffing van een rechtvaardige voor ene weldaad houden, dewijl het uit goede mening en tot mijn best is geschied. Zie en verg. hiermede Pro 9:8 , en Pro 25:12 , en Pro 27:6 , en Pro 28:23 ; Zec 13:6 .
,
 het zal olie Dat is, zeer kostelijke olie. Alzo worden Exo 30:23 de voortreffelijkste en voornaamste specerijen genoemd hoofdspecerijen; doch het kan hier ook wel in zijn eigen betekenis gehouden worden, te weten, voor olie, waar men het hoofd mede zalft. Verg. Psa 23:5 .
,
 het Te weten, slaan en bestraffen, het overgieten met deze olie. Hetwelk alles mij niet alleen niet zal kwetsen, maar mij zo aangenaam en nuttig zijn als een kostelijke olie.
,
 zal mijn hoofd Of, hij breke die niet af [op] mijn hoofd. De zin is, Hij bestaffe mij maar vrijmoediglijk, zonder schroom of ophouden. Want ofschoon hij voortvaart mij te bestraffen, zo zal ik niet nalaten voor hem te bidden in zijn tegenspoed.
6Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
 Hun rechters Dit schijnt te zien op de historie 1Sa 26:13 , 1Sa 26:24-25 , waar David Saul en zijne officieren in zijne macht hebbende, hen nochtans verschoond heeft, en daarna met lieflijke redenen hen van zijne onschuld heeft overtuigd. Anders: Als hunne rechters aan de zijde der steenrotsen afgestort [dat is, jammerlijk omgekomen] zijn, dan zal men horen dat mijne redenen aangenaam zijn.
,
 aan de Of, over.
,
 zijde der steenrots Hebr. de handen.
,
 aangenaam waren Of, zoet, lieflijk, niemand kwetsende, en derhalve waardig om aangenomen te worden. Of, [gelijk sommigen] men zal vernemen, dat mijne gebeden voor de vromen gedaan, in hunne ellende, bij God aangenaam en van Hem verhoord zijn. Dit zesde vers kan ook aldus overgezet en verklaard worden: Hunne regeerders laten zich neder aan de zijde der rotsstenen: hoewel zij mijne redenen gehoord hebben, dat zij lieflijk zijn; dat is, zij loeren op mij en op mijn volk, als wij ons verbergen in de rotsstenen, niettegenstaande zij mij vriendelijke en bescheiden woorden gehoord hebben. Zie 1Sa 23:26 , en 1Sa 24:3 ; idem 2Sa 24:10 , en 2Sa 1:26 .
7Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
 Onze Te weten, mijne en van mijne krijgslieden.
,
 beenderen zijn De zin is: Het is met mij en mijn volk schier geheel gedaan, zodat wij als van elkander gehouwen en gekloofd zijn, ja als een hoop dode beenderen schijnen geworden te zijn, die men in de aarde gaat steken.
,
 gelijk of iemand Of, gelijk wanneer iemand [hout] hakte en kloofde tegen de aarde; dat is, hetwelk op de aarde ligt, en waarvan de spaanders hier en daar verspreid worden. Anders: gelijk als die het land [of aardrijk] snijdende klieft; te weten, met den ploeg [zo] zijn verdeeld onze beenderen, naar den mond van het graf [of de hel] toe.
8Doch op U zijn mijn ogen, Heere, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet.
 ontbloot Te weten, van uw hulp en bijstand.
,
 mijn ziel niet Dat is, mijn leven, of mij.
9Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid.
 voor het geweld Hebr. voor de handen des striks. Zie Job 5:20 .
10Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.
 elk in Dat is, elk in het garen, dat zij mij en den mijnen gespannen of gelegd hebben.
,
 zijn garen vallen, Te weten, zijn eigen, of God.
,
 ik zal zijn voorbijgegaan Versta, ik en die bij mij zijn. Of, ik, met uwe gunst vergezelschapt zijnde. Of, totdat ik geheellijk passere; dat is, het gevaar ontkomen ben.
Copyright information for DutSVVA