Psalms 17
1Een gebed van David. Heere! hoor de gerechtigheid, merk op mijn geschrei, neem ter ore mijn gebed, met onbedriegelijke lippen gesproken. ▼▼ gerechtigheid, Neem mijn rechtvaardige zaak aan, of hoor mij, die een rechtvaardige zaak heb.
,
▼▼ met onbedriegelijke Hebr. met geen lippen des bedrogs.
2Laat mijn recht van voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden aanschouwen. ▼
,
▼ 3Gij hebt mijn hart geproefd, des nachts bezocht, Gij hebt mij getoetst. Gij vindt niets; hetgeen ik gedacht heb, overtreedt mijn mond niet. ▼
,
▼▼ vindt Geen schuim; dat is, geen onrecht of bedrog, dat ik mijne zaak of in mijn lijden zou voorhebben, gelijk volgt.
,
▼▼ gedacht Dat is, ik voer niets anders in den mond dan mijn hart denkt. Anders, ik heb voorgenomen [dat] mijn mond niet zal overtreden.
4Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des inbrekers; ▼▼ naar het Dat is, naar het bevel van uw woord. Anderen voegen deze woorden bij het voorgaande aldus: Aangaande de handelingen des mensen, naar het woord uwer lippen, enz. Dat is, die de mens schuldig is te doen, naar uw woord.
,
▼▼ gewacht Of, ik heb gelet op, enz. te weten, om zulke paden te vermijden, hoewel mijne vijanden mij valselijk het tegendeel nageven.
,
▼ 5Houdende mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen. ▼▼ Houdende Anders, houdt [o Heere] enz.
,
▼▼ sporen, Dat is, richtende mijn wandel naar uwe geboden.
6Ik roep U aan, omdat Gij mij verhoort; o God! neig Uw oor tot mij; hoor mijn rede. 7Maak Uw weldadigheden wonderbaar, Gij, die verlost degenen, die op U betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand opstaan! ▼▼ wonderbaar David wil zeggen dat hij in zulk een gevaar en nood was, dat hij niet kon behouden worden zonder een wonderlijke hulp des Heeren.
,
▼▼ rechterhand Waarmede Gij uw volk beschermt en verlost. Anders, Gij die met uwe rechterhand verlost degenen, die [op U] betrouwen, van degenen, die [tegen hen] opstaan.
8Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen, ▼
,
▼ 9Voor het aangezicht der goddelozen, die mij verwoesten, mijner doodsvijanden, die mij omringen. ▼▼ Voor Of, vanwege de goddelozen.
,
▼▼ doodsvijanden, Hebr. vijanden in, of met de ziel; dat is, die mij dodelijk in het binnenste huns harten haten. Anders, tegen de ziel, dat is, die mij het leven zoeken te benemen.
10Met hun vet besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardelijk. ▼
,
▼▼ hovaardiglijk Hebr. in hovaardigheid.
11In onzen gang hebben zij ons nu omsingeld, zij zetten hun ogen op ons ter aarde nederbukkende. ▼
,
▼ 12Hij is gelijk als een leeuw, die begeert te roven, en als een jonge leeuw, zittende in verborgen plaatsen. ▼▼ Hij is Hebr. zijne gelijkenis is als, enz. Versta van een ieder van hen, of hun overste.
13Sta op, Heere, kom zijn aangezicht voor, vel hem neder; bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van den goddeloze; ▼
,
▼▼ kom zijn Dat is, vel Gij hem neder eer hij mij overvalle.
,
▼▼ met uw Anders, van den goddeloze, [die] uw zwaard [is]; dat is, door wiens zwaard Gij mij oefent en beproeft. En alzo in het volgende vs.14 [die] in uwe hand [zijn].
14Met Uw hand van de lieden, o Heere! van de lieden, die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter. ▼
,
▼▼ verborgen Dat is, allerlei overvloed en lekkernij van spijs en drank, die Gods verborgen schat of goed genoemd worden, omdat zij in Gods lucht en aardrijk als verborgen zijn, en door zijne regering, boven en onder, uit den grond der aarde worden voortgebracht.
,
▼▼ de kinderen Anders, zij overvloeien van kinderen.
,
▼▼ overschot Of. hun overvloed, hunne heerlijkheid.
,
▼ 15Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA