Psalms 31

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. [031:2] Op U, o Heere! betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid.
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 .
,
 gerechtigheid Die vereist dat Gij uw woord houdt en mijn rechtvaardige zaak voorstaat, gelijk Psa 71:2 .
2[031:3] Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk; wees mij tot een sterke Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden.
 sterke Hebr. rotssteen der sterkte.
,
  zeer Hebr. huis, of plaats der vastigheden of vestingen.
3[031:4] Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil.
 voer Gelijk een herder zijne schapen. Alzo boven Psa 23:2 .
4[031:5] Doe mij uitgaan uit het net, dat zij voor mij verborgen hebben, want Gij zijt mijn Sterkte.
 verborgen Dat is, in het verborgene of heimelijke gelegd hebben.
5[031:6] In Uw hand beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, Heere, Gij, God der waarheid!
 geest; Dat is, mijne ziel beveel ik uwe macht, bewaring, zorg en opzicht.
,
 waarheid Of, trouw; dat is, Gij waarachtige, of getrouwe God, die uwe beloften, aan mij gedaan, gehouden hebt.
6[031:7] Ik haat degenen, die op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op den Heere.
 valse Of, nietige; Hebr. ijdelheden der valsheid of nietigheid. Hij bedoelt die op vleselijke en afgodische hulp vertrouwen. Zie Deu 32:21 ; 1Ki 16:26 ; 2Ki 17:15 ; Psa 62:11 ; Jer 2:5 , en Jer 8:19 , en Jer 10:15 , en Jer 14:22 , en Jer 23:16 ; Rom 1:21 . Verg. Lev 19:4 .
7[031:8] Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend;
 aangezien Zie Gen 16:13 .
,
 gekend Mij niet versmaad, maar bemind en verzord. Verg. Gen 18:19 ; Psa 1:6 .
8[031:9] En mij niet hebt overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte.
 overgeleverd Of, besloten; gelijk elders.
9[031:10] Wees mij genadig, Heere! want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik.
 van verdriet Gelijk Psa 6:8 .
10[031:11] Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd.
 vervallen Als wanneer iemand door onvermogen en zwakheid struikelt en daarheen valt. Verg. Psa 109:24 , en zie het tegendeel Psa 105:37 .
,
 ongerechtigheid, Dat is, straf mijner ongerechtigheid. Zie Gen 4:13 , en Gen 19:15 , en verg. Num 14:33 ; Jer 51:6 .
11[031:12] Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg.
 grotelijks Hebr. zeer.
,
  vlieden Opdat zij bij mijne wederpartijders niet verdacht mogen worden, alsof zij mijne zaak toegedaan of mijne vrienden waren.
12[031:13] Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat.
 bedorven Of vergaande, verloren gaande, ten naastenbij bedorven, dat men gans weinig of niet acht, als nergens meer nut toe zijnde. Verg. Deu 26:5 ; Psa 119:176 ; idem Jer 22:28 .
13[031:14] Want ik hoorde de naspraak van velen; vreze is van rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen.
 naspraak Of, faamroving, lastering, kwaadspreken. Verg. Jer 20:10 .
,
 van velen; Of, der groten.
,
  denken Of, praktiseren, maken aanslagen om, enz.
,
 ziel Dat is, mijn leven. Of aldus: Als zij tezamen tegen mij raadslaan, zo denken zij mijne ziel te nemen.
14[031:15] Maar ik vertrouw op U, o Heere! Ik zeg: Gij zijt mijn God. 15[031:16] Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden, en van mijn vervolgers.
 tijden Dat is, mijn leven en al mijn wedervaren; hoe het mij ook zou mogen gaan, ik weet dat het alles aan U hangt, dat Gij het alles regeert, en dat het niets is in mijner vijanden macht.
16[031:17] Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid.
 aangezicht Zie Num 6:25-26 .
17[031:18] Heere! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf.
 graf Dat zij, van de aarde weggenomen zijnde, hun kwade praktijken, lasteringen en geweld moeten laten achterstaan. Anders, laat hen afgesneden, of uitgeroeid worden ten grave; gelijk hHet Hebr. woord ook genomen wordt, Psa 49:13 , Psa 49:21 , enz.
18[031:19] Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting.
 valse Hebr. lippen der valsheid. Zie Psa 12:3 , en Psa 27:12 , enz.
19[031:20] O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen!
 groot Of, menigvuldig. Dit ziet wel op het goede, dat God den zijnen in het algemeen naar ziel en lichaam bereidt en voor hen, als in ene schatkamer opgesloten heeft, om daaruit ter bekwamer en bestemder tijd tot hun best voor den dag te brengen en hun te doen genieten; maar spruit uit overdenking van een bijzondere en onverwachte wonderlijke verlossing aan David bewezen, als hij in een zeer groot gevaar was van overvallen te worden, en niet kon gedenken dat God zulk een verlossing voor hem bereid had, als hem wedervoer; waarover hij aldus met verwondering uitroept.
,
 in de Hebr. tegenover, voor; dat is, in het aanschouwen van al de wereld, openbaar makende der vromen onschuld, en met uw wonderlijke onvoorziene hulp bewijzende dat zij U lief zijn, die tot U hunne toevlucht nemen met gelovige gebeden.
20[031:21] Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor den twist der tongen.
 uws Door betoning van uw vaderlijke gunst en genade tegenwoordigheid, vertroost en behoudt Gij hen op een wonderlijke verborgen wijze, waarvan de wereld geen verstand heeft, zelfs dikwijls in verborgen schuilplaatsen, waar Gij hen heenleidt, het oog op hen hebt, hen bezorgt en beschut. Dit is aan David wel gebleken. Zie ook 1Ki 18:4 , en 1Ki 19:4-5 , 1Ki 19:9 , 1Ki 19:11 , enz.; Heb 11:38 . Verg. ook Psa 27:5 , en Psa 32:7 .
,
 hoogmoedigheden Of, verbintenissen, samenkoppelingen, doorvlochten en doornaaide praktijken, of ruwe aanslagen.
,
 des mans Hierdoor kan men een groot en machtig persoon, als Saul, verstaan; of men kan het nemen, des mans; dat is, des mensen, der mensen, of een iegenlijk.
,
 twist Dat is, twistige tongen, die den vromen steeds allerlei verdriet, moeite en gevaar berokkenen met achterklap en valse beschuldigingen. Zie Psa 35:11 .
21[031:22] Geloofd zij de Heere, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, mij voerende als in een vaste stad.
 Geloofd Hebr. gezegend.
,
  gemaakt, Dat is, op een wonderbare wijze aan mij bewezen. Verg. Psa 4:4 ; zie het tegendeel Deu 28:59 .
,
 vaste stad Hebr. stad der vastigheid; hij wil zeggen dat God hem zowel bewaard heeft in het open veld, waar hij omsingeld scheen te wezen en niet te kunnen ontkomen, alsof hij in een sterke vaste stad geweest ware.
22[031:23] Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen, als ik tot U riep.
 zeide Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht.
,
 haasten Dit schijnt te zien op de historie, 1Sa 23:26 ; alwaar hetzelfde Hebr. woord van Davids haasten gebruikt wordt, dat hier staat; indien God het te dien tijde niet zeer wonderbaarlijk voorzien had zo was het naar alle gedachten met David gedaan geweest. Zie de aangehaalde plaatsen.
,
 afgesneden Het gevaar was zo groot en klaar voor ogen, en de ontkoming naar menselijk oordeel zo onmogelijk en ongelooflijk, dat ik door menselijke zwakheid en verbaasdheid dacht: nu ziet God niet meer op mij. Dat hij nochtans, niettegenstaande deze verbaasdheid, tot God in dezen nood zeer smekend gebeden heeft, getuigt het volgende. Verg. Psa 116:11 ; Jon 2:4 .
23[031:24] Hebt den Heere lief, gij, al Zijn gunstgenoten! want de Heere behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene, die hoogmoed bedrijft.
 gunstgenoten Zie Psa 4:4 .
,
 gelovigen Of, getrouwen, waarachtigen. Anders, bewaart getrouwigheden. Zie Psa 12:2 .
24[031:25] Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij, die op den Heere hoopt!
 Zijt Gelijk Psa 27:14 , aldaar.
Copyright information for DutSVVA