Psalms 80

1Voor den opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf. [080:2] O Herder Israëls! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die tussen de cherubim zit, verschijn blinkende.
  schòschannim; Zie de aantekeningen bij Psa 45:1 .
,
 een Dat is, ene betuiging, of verklaring des geloofs aan Gods genadige belofte in de grote zwarigheid zijner kerk.
,
 Asaf Of, voor Asaf, gelijk Psa 79:1 .
,
 O Herder Verg. Psa 23:1 , en Psa 48:15 ; Isa 40:11 ; Eze 34:12 , Eze 34:14-15 ; Joh 10:11 , en 1Pe 2:25 .
,
 Jozef Jozef, dat is, de nakomelingen van Jozef, te weten de stammen van Efraïm en Manasse, die van Jozef afkomstig waren. De Heilige Schrift begrijpt somtijds onder den naam van Jozef al de andere stammen, en voornamelijk de tien stammen, overmits Jozef de voornaamste en geachtste was onder de kinderen van Jakob; zie Gen 49:26 , en Psa 81:6 .
,
 die Of, die op de cherubim pleegt te zitten; want nadat de tempel door de Chaldeën was afgebroken en verwoest, zat de Heere niet langer op de cherubim. Van de cherubim, zie de aantekeningen bij 1Sa 4:4 .
,
 verschijn Dat is, toon ons uwe gunst en genade, ons verlossende uit deze langdurige gevangenis, in welke wij nu langen tijd als in duisternis gezeten hebben.
2[080:3] Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraïm, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.
 O Herder Verg. Psa 23:1 , en Psa 48:15 ; Isa 40:11 ; Eze 34:12 , Eze 34:14-15 ; Joh 10:11 , en 1Pe 2:25 .
,
 Jozef Jozef, dat is, de nakomelingen van Jozef, te weten de stammen van Efraïm en Manasse, die van Jozef afkomstig waren. De Heilige Schrift begrijpt somtijds onder den naam van Jozef al de andere stammen, en voornamelijk de tien stammen, overmits Jozef de voornaamste en geachtste was onder de kinderen van Jakob; zie Gen 49:26 , en Psa 81:6 .
,
 die Of, die op de cherubim pleegt te zitten; want nadat de tempel door de Chaldeën was afgebroken en verwoest, zat de Heere niet langer op de cherubim. Van de cherubim, zie de aantekeningen bij 1Sa 4:4 .
,
 verschijn Dat is, toon ons uwe gunst en genade, ons verlossende uit deze langdurige gevangenis, in welke wij nu langen tijd als in duisternis gezeten hebben.
3[080:4] O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
 Wek Dat is, toon en doe uwe macht blijken, die nu een tijdlang als geslapen heeft.
,
  Efraïm . . .Benjamin . . .Manasse Dat is, voor de stammen of nakomelingen van Efraïm, Benjamin en Manasse. Deze drie stammen waren bij elkander gelegerd aan de westzijde des tabernakels, Num 2:17-18 , Num 2:20 , Num 2:22 , en Num 10:21-24 . Daarom worden zij hier en 1Ch 9:3 , en elders meer, gelijkelijk genoemd.
4[080:5] O Heere, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?
 O God Dit vers wordt herhaald vs.8, 20.
,
 breng Te weten, in onzen vorigen staat, of uit onze gevangenis en ballingschap, in het land waaruit wij vervoerd zijn. Anders, verkwik ons, gelijk Psa 23:3 .
,
 laat Te weten, over ons. Zie de aantekeningen bij Num 6:25-26 .
5[080:6] Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.
 roken Dat is, toornig zijn, ons gebed in grote toornigheid verstotende. Het is ene gelijkenis, ziende op het gelaat dergenen, die zeer vertoornd zijn; zie Psa 74:1 .
6[080:7] Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
 Gij Dat is, Gij spijst ons, zie Psa 42:4 .
,
 met tranenbrood De zin dezer woorden is dat hun het lijden zo gemeen is als eten en drinken, en dat zij met zeer grote zwarigheden bezocht werden. Of, tranenbrood; dat is, brood in de tranen gedoopt: of tranen in de plaats van brood, gelijk Psa 42:4 .
,
 een drieling Of, een grote maat. Het Hebreeuwse woord betekent ene maat, hetzij van natte, gelijk hier, of droge waren, gelijk het schijnt genomen te worden Isa 40:12 ; waar drie gemene maten ingaan, waarvan de grootte ons onbekend is.
7[080:8] O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
 onzen naburen Te weten, de Edomieten, gelijk Psa 79:4 , en andere goddelozen.
,
 tot een Dat is, zij twisten en dwarsdrijven dagelijks tegen ons. Of, zij twisten onder elkander, wie de eer zal hebben van ons te onderdrukken.
,
 spotten Te weten, met ons, als zij zien dat het ons kwalijk gaat.
8[080:9] Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;
 breng Zie boven vs.4.
9[080:10] Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.
 wijnstok Aldus noemt hij de kerk en het volk van Israël, gelijk ook Isa 5:1 , Isa 5:7 ; Jer 2:21 ; Mat 21:33 ; Mar 12:1 ; Luk 20:9 .
,
 de heidenen Versta hier de zeven natiën der Kanaänieten. Zie het boek Jozua en Psa 44:3 , en Psa 78:55 .
,
 hem Te weten, wijnstok; Exo 15:17 ; Psa 44:3 .
10[080:11] De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
 bereid Dat is, Gij hebt de Kanaänieten voor hun aangezicht uitgestoten en verdreven; Exo 23:28 ; Jos 24:12 . Zie de aantekeningen bij Gen 24:31 , aangaande de betekenis van het Hebr. woord, hetwelk eigenlijk betekent uitzuiveren, reinigen, uitkeren.
,
 doen Dat is, diep en vast in de aarde doen wassen.
,
 vervuld Te weten, met zijne ranken.
11[080:12] Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.
 De bergen De psalmist geeft te kennen dat het volk van Israël zeer vermenigvuldigd is geweest door het gehele land Kanaän.
,
 cederbomen Dat is, zeer grote, zeer hoge cederbomen. Zie de aantekeningen bij Gen 13:10 ; Psa 36:7 staat bergen des Heeren; dat is, grote en hoge bergen. Of cederbomen Gods, betekent hier cederbomen door God zelf geplant; gelijk Psa 104:16 .
12[080:13] Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?
 Hij Te weten, de wijnstok, dat is, het volk Gods, het volk van Israël.
,
 tot aan de zee, Te weten, tot aan de Middellandse zee; gelijk Psa 72:8 .
,
 aan de rivier Te weten, Eufraat, gelijk Psa 72:8 .
13[080:14] Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.
 zijn Dat is, zijne sterkten, of vastigheden, welke verbroken zijnde, zo ligt het land open tot een prooi zijner vijanden. Zie Psa 89:41-42 , en Isa 5:5 .
14[080:15] O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,
 Het zwijn Aldus noemt hij de vijanden en vervolgers van Gods volk; gelijk Psa 68:31 , welke in die tijden inzonderheid waren de Assyriërs en de Babyloniërs; gelijk te lezen is 2Ki 17:6 , en 2Ki 25:1 .
,
 het wild Hier kan men verstaan de wilde dieren, waarmede God zijn volk dreigende is, Lev 26:22 ; of de wrede tirannen, gelijk in ditzelfde vers door de wilde zwijnen wordt te verstaan gegeven. Zie Job 4:11 .
15[080:16] En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!
 keer toch Te weten, tot onze hulp, welke Gij, op ons vertoornd zijnde, nu langen tijd ons hebt onttrokken.
,
 bezoek Zie de aantekeningen bij Gen 21:1 , en Job 5:24 .
16[080:17] Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.
 om den zoon Versta hier, den Zoon Gods. Verg. Psa 2:7 ; Isa 9:5 ; Dan 9:17 , en vs.18. Anderen verstaan door den zoon hier een jonge spruit, en duiden het op Israël of de gemeente Gods.
,
 dien Gij Verg. Isa 49:1-5 , Isa 49:8 , enz. Anders, [ spruit] [ die ] Gij groot en sterk gemaakt hebt tot uwe eer, en om vrucht daarvan te genieten.
17[080:18] Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.
 Hij is Te weten, de stam, vs.16, of hij; te weten, de wijnstok, gelijk vs.9.
,
 zij komen Te weten, de mensen, en met name uw volk Israël [van hetwelk hier gesproken wordt] vergaat, wanneer Gij uw aangezicht tegen hetzelve zet om den vloek tegen hem uit te spreken. Zie bij Psa 9:6 , de aantekeningen.
18[080:19] Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.
 Uw hand Versta dit vers van den Zoon Gods, den Messias, van wien gesproken is vs.16. Uwe hand zij over hem, is zoveel als: Wees met hem, onderhoud hem en bevorder zijn rijk. Zie gelijke manier van spreken Ezr 7:6 , enz., en verg. Psa 118:25 ; Isa 11:2-3 , en Isa 61:1 ; Act 10:38 .
,
 over den Dat is, dien Gij zo liefhebt als uwe rechterhand. Zie Gen 35:18 , of den man die uw naaste, of metgezel is, Zec 13:7 , [als zijnde uw eeuwige Zoon] en door welken Gij uwe kracht uitstrekt, alles geschapen hebt, onderhoudt en regeert, Joh 1:3 ; Col 1:16 ; Heb 1:2-3 , en tot wien Gij gezegd hebt: Zit tot mijne rechterhand, enz.; Psa 110:1 , genoemd, des mensen Zoon; Psa 8:5 ; Heb 2:6 , Heb 2:9 , en doorgaans in het Nieuwe Testament, gelijk Hij ook alzo verschenen is; Dan 7:13 . Bij dezen man [gelijk ook bij des mensen Zoon, waarvan terstond volgt] verstaan sommigen het volk van Israël, die ook Gods eerstgeboren Zoon genoemd wordt; Exo 4:22 .
19[080:20] O Heere, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
Copyright information for DutSVVA