Psalms 24:4

4Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert;
 rein Dat is, vreemd van stelen, roven, doodslaan, overspel, enz. Verg. Gen 20:5 .
,
 zuiver Dat is, oprecht, ongeveinsd, in zijn gansen godsdienst.
,
 niet opheft Dat is, die zijne ziel niet begeeft tot ijdelheid of valsheid; of die geen begeerte noch verlangen heeft naar ijdelheid. Zie dezelfde manier van spreken Deu 24:15 ; Jer 22:27 , en Jer 44:14 , en verg. Eze 24:25 ; Hos 4:8 . Anders, die mijne ziel; [dat is, mij, mijn heiligen naam] niet ijdellijk opneemt; dat is, in den mond neemt. Aldus zouden dit Gods eigen woorden zijn, van David hier ingevoegd tot meerderen nadruk.
,
 bedriegelijk Hebr. tot, in, of met bedrog; dat is, om te bedriegen, niet denkende in zijn hart hetgeen hij zweert met den mond.
Copyright information for DutSVVA