Psalms 34:1

1Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. [034:2]

Aleph

. Ik zal den Heere loven te aller tijd; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn.
 gelaat Of, gebaren, wezen. Hebr. eigenlijk, smaak; omdat men uit gebaren den mens pleegt als te proeven en te oordelen wat in hem is. Zie deze historie 1Sa 21:11-13 , enz.
,
  Abimelech, 1Sa 21 wordt hij genoemd bij zijn eigen naam Achis, koning van Gath, maar Abimelech schijnt daarenboven een algemene naam geweest te zijn der Filistijnse koningen. Zie daarvan Gen 20:2 .
,
 wegjoeg Te weten, door zijne officieren, die David voor hem brachten, menende dat hij hem zou vasthouden en laten ombrengen, dat hij ook ongetwijfeld zou hebben gedaan indien het God niet merkelijk belet en David uitgeholpen had. Zie 1Sa 21:11-12 .
,
 Alef Zie van dit A, B, op den titel van den 25sten Psalm.
,
 loven Hebr. zegenen.
Copyright information for DutSVVA