Psalms 74:13-14

13Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.
 zee Versta, het Rode meer of de Schelfzee.
,
 draken Dat is, der trotse oversten van Farao.
14Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.
 koppen Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10 , enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten.
,
 leviathans Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Isa 27:1 . Verg. ook Eze 29:3-5 , en Eze 32:2 . Zie van den Leviathan Job 40:20 , enz.
,
 aan het Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [ Exo 14:30 ] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Pro 30:25-26 ; Joe 1:6 . Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deu 31:17 , en Num 14:9 , met de aantekeningen.
Copyright information for DutSVVA