Romans 11:17

17En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeent, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden,
 enige der takken Dat is, enige ongelovige Joden. Van hier af vermaant de apostel de geroepen heidenen dat zij zich niet moeten beroemen tegen de verstoten Joden; maar toezien dat zij door hun voorbeeld mogen gewaarschuwd worden, om zich te wachten dat zij niet mede tot ongeloof vervallen, opdat hun hetzelfde ook niet overkome.
,
 afgebroken zijn, Namelijk van den wortel en stam; dat is, verstoten zijn van het verbond.
,
 gij, Namelijk geroepen heidenen. De apostel spreekt hier aan het gehele lichaam der geroepen heidenen, niet deze of gene in het bijzonder.
,
 een wilde olijfboom zijnde, Dat is, een spruit of ent, van een wilden olijfboom genomen, dat is, uit de heidenen, die een ongelovig volk waren.
,
 in derzelver plaats Dat is, in plaats der afgebroken takken, welke zijn de ongelovige Joden. Grieks, in dezelve.
,
  zijt ingeënt, Dat is, in de gemeente Gods ingelijfd.
,
 des wortels en der vettigheid Dat is, van het sap, hetwelk uit den wortel voortkomt en zich verspreidt in de takken; welke hier ook vettigheid genaamd wordt. En worden daardoor verstaan de voordelen en beloften den Joden van God gedaan.
,
 des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden, Dat is, der Israëlietische gemeente.
Copyright information for DutSVVA