Sir 10

1Een wijs rechter onderwijst zijn volk, en de heerschappij des verstandigen is ordelijk aangesteld. 2Gelijk als de rechter des volks is, zo zijn ook zijn dienaars; en gelijk de voorganger der stad is, zo zijn allen die deze bewonen. 3Een koning, die niet onderwezen is, zal zijn volk verderven, maar een stad zal door verstand der machtigen bewoond worden. 4De macht op aarde is in de hand des Heren, en hij zal te zijner tijd over haar verwekken een, die nuttig is. 5In de hand des Heren is des mensen voorspoed, en op het aangezicht des schriftgeleerden zal hij zijn heerlijkheid stellen. 6Vergram u niet op uw naaste over enig onrecht, en doe niets door smadelijke werken. 7Hovaardigheid is hatelijk voor God en de mensen, en bij beide is hatelijk de misdaad der ongerechtigheid. 8Een koninkrijk wordt van het ene volk tot het andere overgebracht, vanwege ongerechtigheden en moedwilligheden en rijkdommen, die door bedrog verkregen zijn; wat verhovaardigt zich toch aarde en as? 9Daar is voorwaar niets onrechtvaardiger dan een geldgierige. 10Want deze biedt ook zijn eigen ziel te koop, want zijn ingewanden werpen deze weg, terwijl hij nog leeft. 11De medicijnmeester houdt een lange ziekte af, en heden is iemand koning, en morgen zal hij sterven. 12Want wanneer een mens sterft, zo beërft hij kruipende en wild gedierte en wormen. 13Het beginsel der hovaardigheid is, wanneer een mens van de Here afwijkt, en zijn hart afwijkt van degene die hem gemaakt heeft. 14Want hovaardigheid is een beginsel der zonde, en die daarbij blijft, die bedrijft zeer gruwelijke moedwil, doch op het einde zal hij omgekeerd worden. 15Daarom heeft de Here zeldzame straffen over hen gebracht, en heeft hen eindelijk omgekeerd. 16De Here heeft de tronen der regeerders ternedergedrukt, en heeft zachtmoedigen in hun plaats daarin gezet. 17De Here rukt de wortelen der hovaardige volken uit, en plant de nederigen in hun plaats met heerlijkheid. 18De landen der volken keert de Here om, en verderft ze tot op de grond der aarde. 19Hij heeft ze daaruit weggenomen, en heeft ze verdorven. 20En heeft hun gedachtenis doen ophouden van de aarde. 21De hovaardigheid is niet geschapen in de mensen, noch de grimmige toorn in degenen, die van vrouwen geboren zijn. 22Die de Here vrezen zijn een gewis zaad, en die Hem liefhebben een kostelijke plant; daarentegen die op de wet niet achten, zijn een schandelijk zaad; die de geboden overtreden een afdwalend zaad. 23In het midden der broeders is degene geëerd, die hun leidsman is, en die de Here vrezen worden geëerd voor zijn ogen. 24De vreze des Heren is een heerschappij ook voor het lot, maar hardigheid en hovaardigheid is een wegwerping der heer schappij. 25De roem eens rijken, en heerlijken, en armen, is de vreze des Heren. 26Het is niet recht dat men een arme onteert die verstandig is, en het betaamt niet dat men een zondaar eert. 27De groten, en de rechters, en de machtigen worden geëerd, maar geen hunner is meerder dan die de Here vreest. 28Een verstandige huisknecht zullen de vrijen dienen; en een man van wetenschap zal niet murmureren als hij onderwezen wordt. 29Denk niet wijs te zijn als gij uw werk doet, en poch niet in de tijd uwer benauwdheid. 30Want het is beter dat iemand werkt, en in alles overvloed heeft, dan dat iemand pocht en gebrek aan brood heeft. 31Mijn kind verheerlijk uw ziel door uw zachtmoedigheid, en geeft haar eer naar haar waardigheid. [10:32] Wie zal die rechtvaardigen die tegen zijn ziel zondigt en wie zal die eren, die zijn leven onteert? [10:33] Een arme wordt verheerlijkt vanwege zijn wetenschap, en een rijke wordt verheerlijkt vanwege zijn rijkdom. [10:34] Die geëerd wordt in armoede, hoeveel te meer ook in rijk dom. En die in rijkdom ongeëerd is, hoeveel te meer in ar moede.
Copyright information for DutSVVA