Sir 24

1De wijsheid prijst zichzelf, en in het midden van haar volk beroemt zij zich. 2Zij doet haar mond open in de gemeente des Allerhoogsten, en beroemt zich in tegenwoordigheid van zijn kracht, zeggende: 3Ik ben van de mond des Allerhoogsten uitgegaan, en gelijk een nevel heb ik de aarde bedekt. 4Ik heb mijn tent in de hoogste plaatsen opgeslagen, en mijn troon in een wolkkolom. 5Ik alleen heb de rondte des hemels omgegaan, en heb in de diepte der afgronden gewandeld. 6In de baren der zee, en op de ganse aarde, en bij alle volken en natiën heb ik bezittingen. 7Bij deze allen heb ik rust gezocht, om in iemands erfenis te huis te zijn. 8Toen beval mij de schepper aller dingen, en die mij geschapen heeft, deed mijn tent rusten, en zeide: 9In Jakob zult gij uw tent opslaan, en te Jeruzalem zult gij erfgenaam zijn. 10Vóór de wereld, van den beginne heeft hij mij geschapen, en tot in eeuwigheid neem ik niet af; in een heilige tabernakel heb ik in zijn tegenwoordigheid gediend; 11En zo ben ik in Sion bevestigd. In een geheiligde stad heeft hij mij insgelijks doen rusten, en in Jeruzalem is mijn macht. 12En ben ingeworteld in een verheerlijkt volk, in het deel des Heren, dat is zijn erfdeel. 13Ik ben verhoogd geworden als een cederboom op Libanon, en gelijk een cypresseboom op de bergen van Hermon. 14Ik ben verhoogd geworden gelijk een dadelboom te Engedi, en gelijk een, rozeboom te Jericho. 15Gelijk een schone olijfboom in een fraai veld, en gelijk de boom Platanus ben ik uit het water verhoogd. 16Ik heb een goede reuk van mij gegeven, gelijk als kaneel en gelijk een reukbal, en gelijk uitgelezen mirre. 17Gelijk als Galbanum, en Onyx, en Stacte, en gelijk de damp des wierooks in de tabernakel. 18Ik heb mijn takken uitgestrekt gelijk een terpentijnboom, en mijn takken zijn heerlijk en aangenaam. 19Ik heb, gelijk een wijnstok uitspruitende, een goede reuk voortgebracht, en mijn bloemen zijn een vrucht der heerlijkheid en des rijkdoms. 20Ik ben een moeder der schone liefde, en der vrees, en der kennis, en der heilige hoop; 21En geef met al mijn kinderen deze eeuwigblijvende dingen, namelijk die mij van hem toegezegd worden. 22Komt herwaarts tot mij, gij die mij begeert, en verzadigt u van mijn gewas. 23Want mijn gedachtenis is zoeter dan honig, en mijn erfenis dan honigraat. 24Die mij eten, zullen niet hongeren, en die mij drinken, zullen niet dorsten. 25Die naar mij luistert zal nimmermeer beschaamd worden, en die naar mij arbeiden zullen niet zondigen. 26Al deze dingen leert het boek des verbonds van God de Allerhoogste, de wet, welke Mozes bevolen heeft tot een erfdeel in de vergaderingen van Jakob, zeggende: Bezwijkt niet, maar zijt sterk in de Here, opdat hij u krachtig make; kleeft hem aan; de Almachtige Here is alleen God, en daar is geen Zaligmaker benevens hem. 27Hij vervult alle dingen met zijn wijsheid, gelijk de Pison, en gelijk de Tigris in de dagen der nieuwe vruchten. 28Die vervult het verstand gelijk de Eufraat, en gelijk de Jordaan in de dagen van de oogst. 29Die de leer der kennis doet uitschijnen gelijk een licht, en gelijk de Gihon in de tijd wanneer men de druiven leest. 30De eerste heeft haar niet volkomen gekend, en zo heeft de laatste haar niet uitgespeurd. 31Want meer dan de zee zijn haar gedachten vermenigvuldigd, en haar raad dan een grote afgrond. 32Ik, de Wijsheid, ben gelijk een gedolven gracht van een rivier; 33En gelijk een waterloop ben ik uitgegaan in het paradijs. 34Ik heb gezegd: Ik zal mijn beste hof wateren, en mijn op. recht tuinbeddeken begieten. [24:35] En ziet de gedolven gracht is mij geworden tot een rivier, en mijn rivier is geworden tot een zee. [24:36] Want ik doe de onderwijzing jichten als de dageraad, en doe ze schijnen tot in verre landen. [24:37] Want ik giet lering uit gelijk een profetie, en laat ze, na tot eeuwige geslachten. [24:38] Ziet gij dan, dat ik niet voor mij alleen heb gearbeid, maar voor al degenen die ze zoeken.
Copyright information for DutSVVA