Titus 2:11-14

11Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.
 Want De apostel geeft nu reden, waarom Titus allerlei soort van mensen, ouden en jongen, en zelfs ook de slaven of dienstknechten, moet vermanen, dat zij zich godzalig gedragen.
,
 de zaligmakende Dat is, de leer van de genade Gods ons door Christus bewezen en in het Evangelie vervat.
,
 is verschenen Namelijk als een licht in de duisternis der schaduwen van het Oude Testament, en de onwetendheid des heidendoms; Isa 42:7, Isa 42:16; Act 26:18; Eph 5:8; 1Pe 2:9; 1Jo 2:8.
,
 alle mensen Dat is, allerlei soorten van mensen, mannen, vrouwen, ouden, jongen, vrijen en dienstbaren, gelijk uit het voorgaande blijkt. Zie dergelijke 1Ti 2:1-2, 1Ti 2:4. Sommigen voegen de woorden alle mensen bij het woord zaligmakende, in deze zin: De genade Gods alle mensen zaligmakende is verschenen.
12En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld;
 wereldse Dat is, die in de wereldse en onwedergeborene mensen gevonden worden en heersen, en beschreven worden 1Pe 4:3; 1Jo 2:16.
,
 verzakende, Zie Mat 16:24.
,
 matig en Namelijk ten aanzien van onszelf.
,
 rechtvaardig, Namelijk ten aanzien van onzen naaste.
,
 godzalig leven Namelijk ten aanzien van God.
,
 wereld Grieks, eeuw.
13Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus;
 de zalige hoop Dat is, de zaligheid die de gelovigen hopen.
,
 verschijning Namelijk om te oordelen de levenden en de doden. Want alzo wordt dit woord doorgaans genomen. Zie 2Th 2:8; 1Ti 6:14; 2Ti 4:1, 2Ti 4:8.
,
 der heerlijkheid Want deze verschijning zal met grote heerlijkheid geschieden. Zie Mat 16:27, en Mat 19:28, en Mat 24:30, en Mat 25:31; 1Pe 4:13.
,
 van den groten God Dat is, Jezus Christus onze grote God en Zaligmaker, want beide titels worden Jezus Christus hier toegeschreven, gelijk blijkt daar hier van Zijn heerlijke verschijning ten oordeel gesproken wordt, gelijk de samenvoeging der Griekse woorden uitwijst.
14Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.
 gegeven heeft, Namelijk in den dood.
,
 opdat Hij ons Dat is, niet alleen om ons met God te verzoenen door een volkomen betaling voor onze zonden door Zijn bloed, Eph 1:7; 1Pe 1:18; 1Jo 1:7; Rev 5:9; maar ook om ons door Zijn Geest der wedergeboorte te verlossen van de heerschappij der zonde en ongerechtigheid; Rom 6:3, enz; Gal 5:24; Col 2:11-12; 1Pe 4:1-2.
,
 een eigen volk Grieks, periousion, met welk woord de Griekse overzetters des Ouden Testaments het Hebr. woord Segullah, Exo 19:5, verklaren en eigenlijk betekent dat als wat bijzonders, uitnemend, en kostelijk weggelegd wordt om te bewaren.
,
 reinigen, Namelijk door Zijn Geest, waardoor, als door rein water, de gelovigen van de vuiligheden der zonden gereinigd en tot een volk Gods afgezonderd worden. Zie Eze 36:25-26.
Copyright information for DutSVVA