Zechariah 11:8

8En ik heb drie herders in een maand afgesneden; want mijn ziel was over hen verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij.
 drie herders Dat is, al de herders of leraars van het Joodse volk, die in drie sekten onderscheiden waren, te weten, Farizeën, Sadduceën en Esseën. Anders aldus: Ik heb de koningen, priesters en profeten van hen genomen. En merk dat hier profetischewijze gesproken wordt van hetgeen nog geschieden zou alsof het alrede geschied ware.
,
 in een maand Dat is, in korten tijd. Verg. Hos 5:7 met de aantekening aldaar.
,
 afgesneden; Dat is, overtuigd van valse leer en dwaling. Maar verstaat men dit van de boze koningen, priesters en profeten, zo is afsnijden hier te zeggen weren of wegnemen, of te schande maken, verdelgen. En dit is ene weldaad, die God zijn volk belooft, te weten dat Hij de kwade regeerders, die zij hadden, wegnemen zou tot een teken zijner liefde tot hen.
,
 mijn ziel Hebr. mijne ziel werd hunnenthalve verkort; dat is, Ik vermocht hen niet en zij vermochten mij niet.
,
 over hen Te weten, over de ondankbare Joden, of vanwege die valse leraars, enz.
,
 verdrietig geworden, Zie Jdg 18:16 de aantekening aldaar.
,
 ook had hun ziel Zie Mat 27:21 .
Copyright information for DutSVVA