Zechariah 7

1Het gebeurde nu in het vierde jaar van den koning Darius, dat het woord des Heeren geschiedde tot Zacharia, op den vierden der negende maand, namelijk in Chisleu.
  Daríus, Zie Zech 1:1 .
,
 Chisleu Deze maand komt merendeels met onze November overeen. Zie Neh 1:1 .
2Toen men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn mannen, om het aangezicht des Heeren te smeken;
 naar het huis van God Dat is, naar den tempel, wwar de priesters en profeten waren, gelijk af te leiden is uit vs.3. Anders: als Bethel; dat is, de kerk Gods, gezonden had Sarezer.
,
 gezonden had Te weten, vanwege het volk, gelijk blijkt uit vs.5, hetwelk uit de Babylonische gevangenschap wedergekomen was; of, zo anderen menen, vanwege het volk, dat nog in Babylonië was.
,
  Sarézer, Dit zijn buiten alle twijfel van de allervoortreffelijkste mannen onder de Joden in die tijden geweest.
,
 en zijn mannen, Dat is, mitsgaders de andere mannen, die dezen in dit gezantschap bijgevoegd waren. Of, met hunne mannen; dat is, met hunne dienaars.
3Zeggende tot de priesters, die in het huis des Heeren der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende: Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu zo vele jaren?
 tot de profeten, Te weten, Haggaï, Zacharia en Maleachi.
,
 wenen Dat is, treuren, droevig zijn en vasten. De zin is: Is men verbonden dien vastendag met wenen en treuren te onderhouden, [nu de tempel bijna herbouwd is] die voortijds is ingesteld ter gedachtenis van de verwoesting van den tempel? Zie 2Ki 25:9 , en Jer 52:13 .
,
 in de vijfde maand, Ten dele met Juli overeenkomende. In deze maand zijn tempel en stad verwoest geworden; 2Ki 25:9 , en Jer 52:12 .
,
 mij afzonderende, Dat is, mij onthoudende, te weten van eten en drinken en andere verkwikkingen van het lichaam en mijne ziel kwellende. Zie Joel 2:15 , enz.
4Toen geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende: 5Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast?
 in de vijfde Ter gedachtenis van de verwoesting van den tempel; Jer 52:12 .
,
 in de zevende maand, Deze vastendag was ingesteld ter gedachtenis aan Gadalja, die in die maand verradelijk vermoord was; 2Ki 25:25 ; Jer 41:2 .
,
 nu zeventig jaren, Namelijk zolang als de Babylonische gevangenschap geduurd heeft, en daarna tot dezen tijd toe.
,
 Mij, Mij Dat is, mij ten gevalle, alzo dat het mij zou behaagd hebben? of, dat mij daarmede enige bijzondere eer of enigen godsdienst zou aangedaan zijn? De zin is: dat de ware godsdienst niet eigenlijk bestaat in het vasten, of in eten en drinken, maar in het onderhouden der geboden Gods.
,
 enigszins gevast? Hebr. vastende gevast?
6Of als gij at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar dronkt?
 waart gij het niet, Dat is, hebt gijlieden niet voor uzelven gegeten en gedronken? Ik heb er geen voedsel van gehad, maar gijliede.
7Zijn het niet de woorden, welke de Heere uitriep door den dienst der vorige profeten, toen Jeruzalem bewoond en gerust was, en haar steden rondom haar; en het zuiden en de laagte bewoond was?
 Zijn het niet de woorden, Alsof Hij zeide: Uw vraag is licht te beantwoorden, leest hetgeen de profeten hier tevoren meermalen gepredikt hebben, zo zult gij daar vinden wat Ik van ulieder vasten houd. Zie Isa 58:3-4 ; maar anderen vertalen de woorden van den tekst aldus: [Zoudt] gij niet [behoren te doen] de woorden die de Heere uitgeroepen heeft door enz., of aldus: [Hebt] gij niet [gehoord] enz.
,
 door den dienst Hebr. door de hand, gelijk in vs.12.
,
 toen Jeruzalem Te weten, voor de Babylonische gevangenschap; of toen Jeruzalem nog bloeide.
,
 het zuiden Zie Jos 15:1-2 . De zin is: Toen het koninkrijk van Juda nog in staat was en die stammen in hun geheel.
8Verder geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, zeggende: 9Alzo sprak de Heere der heirscharen, zeggende: Richt een waarachtig gericht, en doet goedertierenheid en barmhartigheden, de een aan den ander;
 sprak de HEERE der heirscharen, Te weten, tot uwe vaders.
,
 richt De zin is: Dit is een recht vasten, dat mij behaagt, Zie van een recht vasten breder, Isa 1:16-18 ; Mat 23:23 .
,
 een waarachtig gericht, Hebr. een gericht der waarheid, of der trouw.
,
 de een aan den ander; Hebr. de man met zijne broeder, of met zijnen naaste.
10En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad.
 denkt niet in uw hart Want men zondigt ook met zijn gedachten.
,
 de een des anderen Hebr. van den man van zijnen broeder kwaad.
,
 kwaad Dat is, kwalijk vaart, schade.
11Maar zij weigerden op te merken, en togen hun schouder terug, en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden.
 zij weigerden op te merken, Te weten, uwe vaders en voorouders. Zie Zech 1:4 .
,
 togen hun schouder terug, Dat is, zij wilden des Heeren juk niet dragen. Hebr. zij gaven een afwijkenden schouder. Zie Neh 9:29 .
,
 zij verzwaarden hun oren, Verg. Isa 6:10 .
12En zij maakten hun hart als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die de Heere der heirscharen zond in Zijn Geest, door den dienst der vorige profeten, waaruit ontstaan is een grote toorn van den Heere der heirscharen.
 maakten hun hart Hebr. stelden, zetteden.
,
 als een diamant, Dat is, gans hard en wederspannig. Verg. Isa 48:4 ; Eze 11:19 , en Eze 36:26 . Hebr. als een duurachtigen [steen]. Zie de aantekening bij Jer 17:1 .
,
 de wet en de woorden, Te weten, de wet des Heeren.
,
 in Zijn Geest, Hieruit blijkt dat zij wederspannig geweest zijn, niet zozeer tegen de profeten als tegen den Geest Gods, die in en door de profeten sprak.
13Daarom is het geschied, gelijk als Hij geroepen had, doch zij niet gehoord hebben, alzo riepen zij ook, maar Ik hoorde niet, zegt de Heere der heirscharen;
 Hij geroepen had, Te weten, de Heere, of de profeet des Heeren. Zie vs.7; Hos 11:2 , en Mic 3:4 .
14Maar Ik heb hen weggestormd onder alle heidenen, welke zij niet kenden; en het land werd achter hen verwoest, zodat er niemand doorging, noch wederkeerde; want zij stelden het gewenste land tot een verwoesting.
 werd achter hen verwoest, En het bleef lang woest liggen, te weten, nadat zij gevangelijk zijn weggevoerd geworden.
,
 zodat er niemand doorging, Wij zouden, naar onze manier van spreken zeggen: Zodat er niemand uit noch in ging, en dit duurde zolang totdat Ik ulieden daar wederom in bracht.
,
 zij stelden Te weten, uwe vaders, gelijk in vs.11. Anders: alzo stelden zij het, enz.
,
 het gewenste land Te weten, het Joodse land. De zin is: Zij zijn door hunne ongehoorzaamheid en wederspannigheid zelf oorzaak geweest dat het edele land, hetwelk Ik hun ten erfdeel gegeven had, zo jammerlijk is verwoest geworden, gelijk zij dit zelf bekennen; Dan 9:16 .
Copyright information for DutSVVA