Sir 36

1Red ons, God van het heelal, En boezem alle naties schrik voor U in; 2Hef uw hand op tegen het vreemde volk, Opdat zij uw machtige daden aanschouwen. 3Zoals Gij hùn uw heiligheid getoond hebt in òns, Laat òns zo uw heerlijkheid zien in hén: 4Opdat zij erkennen, zoals wij het weten, Dat er geen God is buiten U! 5Vernieuw de tekenen, herhaal uw wonderen, Verheerlijk uw hand, maak sterk uw arm; 6Wek uw gramschap op, stort uw toorn uit, Buig den vijand, stoot den tegenstander terug. 7Verhaast het einde, de tijd van uw komst; Want wie zal U zeggen: Wat doet Gij? 9Verpletter het hoofd van de vorsten van Moab, Dat zeggen durft: Niemand hoger dan ik! 10Roep alle stammen van Jakob terug, Opdat ze hun erfdeel bezitten als vroeger; 11Erbarm U over het volk, dat naar U wordt genoemd: Over Israël, dat Gij als eerstgeborene hebt verkoren. 12Ontferm U over uw heilige stad, Jerusalem, de plaats van uw woning; 13Vervul de Sion met uw majesteit, En uw tempel met uw glorie! 14Leg getuigenis af voor den eersteling uwer schepping, Vervul de profetie, in uw Naam gesproken; 15Geef het loon aan hen, die op U vertrouwen, En laat uw profeten waarachtig worden bevonden. 16Luister naar het gebed van uw dienaren, Naar Aärons zegen over uw volk; 17Dan zullen al de grenzen der aarde weten, Dat Gij God zijt voor eeuwig! 18De keel neemt iedere spijze aan, Maar de ene spijs is beter dan de andere; 19Het gehemelte proeft het lekkere wild, Een verstandig hart de verleidelijke leugen. 20Een arglistig hart brengt droefheid, Maar een verstandig man weet er zich tegen te weren. 21Een vrouw neemt iederen man; Maar de ene vrouw is beter dan de andere. 22De schoonheid van een vrouw brengt vreugde op het gelaat, En gaat alle weelde der ogen te boven; 23Heeft ze daarbij een zachte tong, Dan is haar man de gelukkigste mens. 24Wie een vrouw neemt, wint een kostbaar goed, Een hulp hem gelijk, een zuil om te steunen. 25Zonder omheining wordt de wijngaard verwoest; Zonder vrouw dwaalt men doelloos rond. 26Wie zal er vertrouwen op een legerbende, Die rondtrekt van stad tot stad? 27Zo is de man, die geen tehuis heeft; Hij legt zich neer, waar de nacht hem verrast.
Copyright information for NlCanisius1939