Genesis 44
1) hij gebood
Te weten, Jozef.
2) beker,
Dit schijnt een beker geweest te zijn, hoog, ruim en diep, en
van grote waarde, hebbende zijn naam van de rondte en hoogte.
3) kleinsten,
Te weten, van Benjamin.
4) met het geld
Dat is, wat hij om spijs te kopen medegebracht had.
5) deze niet,
Te weten, beker.
6) waarbij
Of, waardoor hij gewisselijk ervaren of bevinden zal; te weten,
wat gij voor lieden zijt. Hebr. waarnemende waarnemen zou. Het
Hebreeuwse woord betekent wel somtijds iets door ijdele en
ongeoorloofde kunsten waarnemen, om verborgen dingen te
openbaren, of te voorzeggen, gelijk Lev. 19:26; 2 Kon. 21:6;
maar het betekent ook dikwijls iets voorzichtiglijk vernemen, of
bevinden, en door gewisse tekenen naspeuren, gelijk boven, Gen.
30:27; 1 Kon. 20:33, en aldus is het hier genomen. Anders,
waarvan hij zekerlijk vernemen zal, en alzo Gen. 44:15.
Le 19.26 2Ki 21.6 Ge 30.27 1Ki 20.33 Ge 44.15
7) diezelve
Te weten, de woorden, die Jozef hem bevolen had.
8) zij zeiden
Dat is, een van hen zeide in aller naam; daarom volgt: Mijn
heer, niet, onze heer.
9) zulke woorden?
Hebr. naar diezelve woorden.
10) dat zij
Hebr. van te doen naar ditzelve woord, of, zaak.
11) dat hij
Dat is, niet alleen zal de dief sterven, maar ook wij altegar
slaven zijn; zie boven, Gen. 43:17. Zo spreken zij meer
vrijmoediglijk, omdat zij zich geen kwaad bewust waren, dan
voorzichtig, geen achterdenken hebbende op enig bedrog, hetwelk
hun zou mogen aangedaan zijn, gelijk tevoren met het geld, noch
op de droefenis, die hun vader hierdoor zou overkomen.
Ge 43.17
12) nu ook alzo,
Anders, is nu ook recht, enz.
13) naar uw
Versta dit van het onderzoek; want de straf, die zij zelf op
zich genomen hadden, matigt hij.
14) onschuldig
Dat is, vrij van straf en onverhinderd mogen wederkeren; zie
Exod. 20:7, en Exod. 34:7.
Ex 20.7 34.7
15) beginnende
Dit deed hij met opzet om hen te langer in pijn, en te meer
buiten bedenken te houden; want hij wist wel in wiens zak de
beker was, want hij zelf had hem er in gedaan.
16) scheurden
Te weten, van droefenis, over de misdaad, die Benjamin scheen
gedaan te hebben, en van vrees, zowel om de straf, die Jozef hem
opleggen mocht, als om de zwarigheid, die hun vader hierdoor
overkomen zou. Zie van het scheuren der klederen boven, Gen.
37:29.
Ge 37.29
17) hij was nog
Te weten, Jozef, om de uitkomst van deze zaak af te wachten.
18) waarnemen
Zie boven, Gen. 44:5.
Ge 44.5
19) wat zullen
Anders, waarmede zullen wij ons rechtvaardigen? Het Hebreeuwse
woord [gelijk ook een ander van enerlei oorsprong] betekent
vrijachten, en spreken, en onschuldig verklaren, even wanneer
iemand voor een rechter van een misdaad bericht zijnde,
vrijgesproken wordt; zie deze betekenis, Exod. 23:7; Deut. 25:1;
Ps. 51:6; Spreuk. 17:15; Jes. 5:23; verg. Matth. 11:9; Rom.
3:20; Gal. 2:16, en Gal. 3:8, enz.
Ex 23.7 De 25.1 Ps 51.4 Pr 17.15 Isa 5.23 Mt 11.9 Ro 3.20
Ga 2.16 3.8
20) gevonden;
Dat is, Hij heeft haar door zijn voorzienigheid opgemerkt, en nu
aan het licht gebracht. Versta dit niet van deze daad, waaraan
zij zich niet schuldig kenden, maar van enige andere, over welke
hun conscientie wroegde en die God nu strafte.
21) in wiens hand
Dat is, bij wien.
22) vrede tot
Dat is, met vriendschap en enigheid zonder ongemak te lijden aan
uw personen, of schade aan uw goederen. Verg. boven, Gen.
36:29,31; 2 Sam. 3:21.
Ge 36.29,31 2Sa 3.21
23) Och, mijn
Zie boven, Gen. 43:20.
Ge 43.20
24) gij zijt
Hebr. gelijk gij, gelijk Farao; dat is, gij zijt van zo groot
aanzien en vermogen als Farao, wiens persoon gij representeert,
zodat ik u gelijken eerbied schuldig ben als den koning zelven.
Zie deze manier van spreken boven, Gen. 18:25. Juda noemt hier
en in de volgende verzen zijn broeder Jozef zijn heer; tienmalen
noemt hij zichzelven, zijn vader en zijn broeders Jozefs
knechten. Hetgeen hij wel doet uit nederigheid en eerbied, maar
tegelijk vervult hij Jozefs dromen, boven, Gen. 37:7,9.
Ge 18.25 37.7,9
25) jongeling
Verg. boven, Gen. 37:3. Het woord Jeled betekent wel geheel zeer
jonge kinderen, ja zelfs ook, die maar pas geboren zijn, gelijk
boven, Gen. 21:8; Exod. 1:17, en Exod. 2:8; maar het wordt ook
gebruikt van redelijk bejaarden, als van Jozef, toen hij
zeventien jaren oud was, boven, Gen. 37:30; van al de kinderen
van Jakob, toen Ruben omtrent veertien jaren oud was, boven Gen.
33:1, en hier van Benjamin, toen hij omtrent vier en twintig
jaren oud was.
Ge 37.3 21.8 Ex 1.17 2.8 Ge 37.30 33.1
26) des ouderdoms,
Dat is, die in den ouderdom van den vader geboren is.
27) sla.
Of, zette. Dat is, dat Ik hem aanschouwen mag, om de waarheid
van uw woorden te beproeven; zie boven, Gen. 42:15,16. Somtijds
wordt deze manier van spreken gebruikt voor genade, of, gunst
bewijzen, gelijk Jer. 39:12, en Jer. 40:4.
Ge 42.15,16 Jer 39.12 40.4
28) kunnen verlaten;
Want de vader zal dat niet toelaten.
29) hij sterven.
Te weten, de vader.
30) zult gij
Hebr. niet toedoen, of, voortvaren, om mijn aangezicht te zien.
Zie boven, Gen. 43:5.
Ge 43.5
31) huisvrouw
Te weten, Rachel. Zie onder, Gen. 46:19.
Ge 46.19
32) twee gebaard
Te weten, twee zonen, Jozef en Benjamin.
33) is gewisselijk
Hebr. verscheurende verscheurd geworden. Hier verstaat Jozef
eerst wat zijn broeders hun vader hadden wijs gemaakt; zodat hij
in dezen tijd nog niet anders wist, of Jozef was verscheurd.
34) ten grave
Zie boven, Gen. 37:35, en onder, Gen. 44:31.
Ge 37.35 44.31
35) zijn ziel aan
Dat is, wien hij met zeer innerlijke en hartgrondelijke
toegenegenheid liefheeft, en als zijn eigen hart bemint. Zie
dergelijke manier van spreken, 1 Sam. 18:1.
1Sa 18.1
36) uw knecht
Dat is, ik.
37) bij mijn vader,
Hebr. van bij mijn vader; dat is, zoals het enigen verklaren,
toen hij van mijn vader aftoog.
38) zal ik tegen
Dat is, ik zal schuldplichtig en strafwaardig bij mijn vader
blijven, al de dagen mijns levens, gelijk boven, Gen. 43:9; zie
aldaar de aantekeningen.
Ge 43.9
39) laat toch
Juda betoont hier zonderling een bekommering over zijn vader, en
liefde tot zijn broeder Benjamin.
40) uw knecht
Dat is, mij.
41) overkomen zou.
Hebr. vinden; dat is, overkomen, wedervaren, bejegenen,
ontmoeten; zie deze manier van spreken Exod. 18:8; Deut. 4:30;
Esth. 8:6; Job 31:29, enz. Dit ganse verhaal van Juda heeft het
hart van Jozef zo geraakt en ontstoken, dat hij zich niet langer
heeft kunnen bedwingen zonder te wenen, en zich aan zijn
broeders te ontdekken.
Ex 18.8 De 4.30 Es 8.6 Job 31.29