Jeremiah 8
1) zij de beenderen
De Babylonirs.
2) die zij liefgehad,
Zon, maan, enz.
3) gezocht
Of, raad gevraagd.
4) zij zullen niet
De voorzegde beenderen.
5) aardbodem
Hebreeuws, op het aangezicht der aarde; dat is op het open land.
6) verkoren
Dat is, zij zullen liever wensen dood te zijn dan te leven;
vergelijk Openb. 9:6.
Re 9.6
7) heirscharen.
Zie 1 Kon. 18:15.
1Ki 18.15
8) Zal men vallen,
Hebreeuws, zullen zij; te weten de mensen, alzo in het volgende,
zal hij, enz.; dat is, daar is toch niemand zo onzinnig, dat hij
niet gaarne weder zou willen opstaan als hij gevallen is, en dat
hij niet tot den rechten weg zou willen keren als hij afgedwaald
is.
9) altoosdurende
Of, sterke, doordringende, immer voortgaande, oneindelijke,
eeuwige; dat is, een uitermate hardnekkige afkering. Van het
Hebreeuwse woord, zie Ps. 4:1, en Ps. 13:2.
Ps 4.1 13.1
10) onbesuisd paard
Dat jaagt, briest, doorbreekt, en overal doorloopt, gelijk een
watervloed, waarvan het Hebreeuwse woord eigenlijk gebruikt
wordt; alzo vergelijk ook de Heilige Schrift het briesen van het
paard bij een donder; Job 39:22.
Job 39.19
11) aan den hemel,
Hebreeuws, in den hemel; dat is, in de lucht. Of een ooievaar
weet door den hemel; dat is, door de gelegenheid en verandering
van lucht. Deze beesten weten door een natuurlijk ingeven, dat
zij van God hebben, wat tot hun best dient; vergelijk Jes. 1:3.
Isa 1.3
12) recht
Let niet op hetgeen hun van God in zijn woord is voorgeschreven.
Anders: oordeel, gericht, hetwelk zij uit alle tekenen behoorden
te merken, dat God voorhad over hen te laten gaan zo zij zich
niet bekeerden.
13) tevergeefs
Hebreeuws, tot leugen; dat is, tevergeefs; zie 1 Sam. 25:21; of
tot valsheid, valselijk.
1Sa 25.21
14) schriftgeleerden.
Die de wet recht behoorden te verstaan en uit te leggen, gaan om
met enkel valsheid, zie Ezra 7:6. Deze woorden worden
verscheidenlijk overgezet, doch het komt al op een uit, te weten
dat zij tevergeefs veel schreven van des Heeren wet, dewijl zij
alles tot valsheid en leugen misbruikten en in het minst
daarnaar niet deden noch anderen leerden doen. Vergelijk Matth.
23:13; Luk. 11:52; Rom. 2:17, enz.
Ezr 7.6 Mt 23.13 Lu 11.52 Ro 2.17
15) wijzen
De schriftgeleerden, die zich van wijsheid valselijk beroemen,
gelijk in Jer. 8:8 gezegd is. Anders: hebben [deze] wijzen
[iemand] beschaamd? zijn [de lieden] verschrikt en gevangen
geworden? Te weten door hunne bestraffingen, zodat zij zich van
de boosheid zouden bekeerd hebben?
Jer 8.8
16) wat wijsheid
Hebreeuws, welks [dings] wijsheid.
17) den kleinste
Zie dezelfde woorden, die hier en in het volgende tot aan Jer.
8;13 staan, boven Jer. 6:13,14,15; uitgenomen enige verandering.
Zie de aantekening aldaar.
Jer 6.13,14,15
18) omdat zij gruwel
Of, wanneer zij, enz.
19) wegrapen,
Van het Hebreeuwse woord, zie Ps. 26:9. Hebreeuws, verzamelende
zal Ik hen verzamelen. Anders: verteren.
Ps 26.9
20) daar zijn geen
Dit kan men alzo verstaan, dat zij gans geen goede werken
voortbrachten, ja zelfs geen schijn van die hadden; vergelijk
Jes. 5, en Matth. 21:19; of, men kan het met anderen nemen voor
de toekomstige algemene verwoesting des lands, of dat het tot
een voorteken van die tegenwoordiglijk bereids alzo met de
landvruchten gesteld was, en wat er nog moet overig zijn, dat de
vijand voorts alle zou wegnemen.
Mt 21.19
21) en
Of, want.
22) [de geboden, die]
Anderen: en [de dingen], die Ik hun gegeven heb; [te weten
landvruchten en andere gaven] zullen van hen wijken, of
voorbijgaan, of, Ik had ze hun wel gegeven, [maar] zij zullen
van hen wijken.
23) Waarom
Woorden van het benauwde en vluchtende volk.
24) vaste steden,
Hebreeuws, steden der vesting.
25) stilzwijgen;
Wachtende op hulp of verlossing, gelijk sommigen dit nemen,
ziende op Jer. 8:15, of, opdat wij daar stil mogen zijn.
Jer 8.15
26) immers
Woorden van den profeet, waarmede hij de woorden van het volk
beantwoordt, bespottende [gelijk sommigen verstaan] de ijdele
hoop der Joden.
27) doen stilzwijgen,
Zodat wij niets hebben te zeggen tegen al deze plagen, alsof ons
ongelijk geschiedt.
28) gallewater
Dat is, een bittere en dodelijke ellende toegeschikt. Zie Ps.
69:22; alzo onder Jer. 9:15, en Jer. 23:15.
Ps 69.21 Jer 9.15 23.15
29) Men wacht
Of, wij wachten, zij wachten, idem, wacht [vrij] daar toch, enz.
als in enen zin.
30) genezing,
Zie Ps. 30:3. Deze en dergelijke manieren van spreken worden
gesteld tegen anderen, die van breuk, slagen, wonden, enz.
vermelden.
Ps 30.2
31) Dan
Zie boven Jer. 4:15.
Jer 4.15
32) zijner paarden
Van den koning van Babel.
33) sterken;
Dit kan men verstaan van het gejuich der sterke helden van zijn
heirleger, of het gebries zijner sterke paarden. Zie Ps. 22:13,
en onder Jer. 47:3.
Ps 22.12 Jer 47.3
34) volheid,
Dat is, al wat er in is, vergelijk Ps. 24:1, enz.
Ps 24.1
35) Want ziet,
Woorden des Heeren.
36) slangen,
De allerschadelijkste vijanden, de Chalden, wier macht en
wreedheid gij niet zult kennen afwenden of ontgaan.
37) bezwering is;
Zie Ps. 58:6.
Ps 58.5
38) in droefenis;
Of, met; dat is, als ik mijne natuur verkwikken of versterken
zou met kost, drank of slaap, zo overvalt mij de droefenis.
Anders: als ik mij wil verkwikken, of versterken tegen
droefenis, zo wordt mijn hart, enz. in enen zin. De profeet
houdt zich alsof hij de toekomstige ellende van zijn volk voor
ogen zag.
39) uit zeer
Babel, waar zij heen zouden gevoerd worden. Anders: [zal gehoord
worden] vanwege [degenen die] uit verren lande [komen;] te weten
de Chalden. Hebreeuws alsof men zeide: land der verheden.
40) is haar koning
Is dan de belofte uit, [mocht iemand zeggen] die Hij van Zion en
zijn volk zo dikwijls heeft gedaan?
41) Waarom
Antwoord van God op de voorgaande vraag.
42) vertoornd
Of, getergd.
43) ijdelheden
Afgoderijen der vreemde heidense volken, of met vreemde goden,
zie 2 Kon. 17:15. Hebreeuws, des vreemden, onbekenden,
uitlandsen.
2Ki 17.15
44) gebroken
Van hartzeer en innerlijke smart, vergelijk Ps. 51:19.
Ps 51.17
45) de breuk
Zie boven Jer. 4:6.
Jer 4.6
46) zwart,
Gelijk de rouwdragenden; zie Ps. 35:14.
Ps 35.14
47) balsem
Zie Gen. 37:25, en onder Jer. 46:11. Gelijk er menigte van
kostelijke specerijen en kruiden in Gilead geweest is, alzo dat
men ze ook vandaar in andere landen placht te vervoeren, zo
schijnt het dat er ook kloeke geneesheren geweest zijn. Maar
deze manieren van spreken duiden sommigen klagenderwijze op de
verachting der geestelijke middelen, waardoor zij deze ellenden
zouden moeten ontgaan, te weten de ware bekering en navolging
van den raad der getrouwe profeten. Anderen verstaan het als ene
bespotting der ijdele middelen, door welke het volk tevergeefs
dit kwaad poogde te ontgaan, beide in een goeden zin, maar op
het eerste past hier zeer wel het begin van Jer. 9.
Ge 37.25 Jer 46.11
48) heelmeester
Chirurgijn of medicijnmeester.
49) gezondheid
Of, heling.
50) gerezen?
Of, waarom heeft zij niet toegenomen; dat is, waarom is mijn
volk niet gezond geworden, of geheeld, verbeterd? Zie dezelfde
manier van spreken 2 Kron. 24:13; Neh. 4:7, en onder Jer.
30:13,17, met de aantekening.
2Ch 24.13 Ne 4.7 Jer 30.13,17