2 Chronicles 13:19
38) Beth-el Zie van deze stad Gen. 12:8. Hier had Jerobeam een van de gouden kalven gesteld, 1 Kon. 12:29. Ge 12.8 1Ki 12.29 39) haar onderhorige Hebreeuws, dochteren. Alzo Num. 21:25,32, en in het volgende. Nu 21.25,32 40) Efron Gelegen in den stam van Benjamin, ook genaamd Ofra, Joz. 18:23. Jos 18.23 2 Chronicles 15:9
27) het ganse Dat is, al degenen, die tot deze twee stammen behoorden. 28) vielen Te weten, van de koningen Israls, met wie zij uit haat hunner afgoderij geen gemeenschap wilden hebben. 2 Chronicles 15:17
41) De hoogten De hoogten waren ten meesten dele uit Juda wel weggedaan, boven, 2 Kron. 14:5, maar niet uit Isral, dat is, uit het land van Isral, dat onder den koning Asa was. 2Ch 14.5 42) Isral, Versta, de landschappen, steden en lieden, die van het koninkrijk Israls onder Juda waren; van welke zie boven, 2 Kron. 13:19, en 2 Kron. 15:8,9, en vergelijk onder, 2 Kron. 17:2, en 2 Kron. 19:4, en 2 Kron. 21:2,4. 2Ch 13.19 15.8,9 17.2 19.4 21.2,4 43) volkomen Hoe deze volkomenheid te verstaan is, zie 1 Kon. 15:14. 1Ki 15.14 2 Chronicles 19:4
10) toog Hebreeuws, hij kwam weder en ging uit. Anders, bekeerd zijnde, [te weten, door de vermaning van den profeet] toog hij uit. 11) van Ber-seba Dat is, van het Zuideinde zijns koninkrijks, hetwelk was de stad Berseba, tot het noordeinde, hetwelk was het gebergte Eframs. 12) deed hen Te weten, van de afgoderij, valse godsdiensten en goddeloosheid des levens. 2 Chronicles 21:4
6) Isral. Zie boven, 2 Kron. 21:2. 2Ch 21.2 2 Chronicles 23:2
3) de Levieten Merk dat tweerlei personen vergaderd werden: I. de Levieten, die in den dienst der kerk waren; II. de hoofden der vaderen, dat is, der vaderlijke huisgezinnen. Versta, de voornaamsten en oudsten der gemeente. 4) Isral, Dat is, van Juda en Benjamin, mitsgaders van de steden Israls daaronder sorterende. Vergelijk 2 Kron. 23:2 met boven, 2 Kron. 15:17, en 2 Kron. 21:2, en de aantekening. 2Ch 23.2 15.17 21.2
Copyright information for
DutKant