Genesis 2:4
6) geboorten Dat is, oorsprong of beginselen. Verg. Ps. 90:2 met de aant. Ps 90.2 7) de HEERE God Na de voleinding van het werk der schepping, wordt hier allereerst God de naam van JEHOVAH gegeven, betekenende den zelfstandige, den zelfwezende, van zichzelven zijnde van eeuwigheid tot eeuwigheid en de oorsprong of oorzaak van het wezen aller dingen, waarom ook deze naam den waren God alleen toekomt. Onthoud dit eens voor al: waar gij voortaan het woord HEERE met grote letters geschreven vindt, dat aldaar in het Hebr. het woord JEHOVAH of korter JAH staat. Leviticus 24:11
17) lasterde de zoon der Isralietische vrouw Het Hebreeuwse woor wat hier uitdrukkelijk lasteren overgezet is, betekent eigenlijk doorsteken, doorboren, doorwonden; waarmede de afgrijselijkheid dezer daad te kennen gegeven wordt, omdat hij God met zijn snode tong als doorstoken had. 18) NAAM, Versta, den naam des Heeren, of, JEHOVAH, gelijk zulks verklaard wordt Lev. 24:16, en Deut. 28:58. Zie van dezen naam Gen. 2:4. Le 24.16 De 28.58 Ge 2.4 19) brachten zij hem tot Mozes; Versta, dat de rechters hem tot Mozes gebracht hebben, om hem raad te vragen hoe zij dezen gruwelijken lasteraar straffen zouden. 2 Samuel 6:2
3) maakte zich op, Toen hij van Jeruzalem te Balim Juda, dat is, Kiriath-Jearim, gekomen was. 4) Balim Juda, Zie 1 Kron. 13:6, en 1 Sam. 7:1, en Joz. 15:10,60. 1Ch 13.6 1Sa 7.1 Jos 15.10,60 5) ark Gods, Dat is, die van God tot zijn dienst en troost zijns volks verordineerd was. 6) bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, Vergelijk Lev. 24:11, en Deut. 28:58. Anders, wiens [te weten, Gods] naam genoemd wordt, de naam, enz. Zie wijders 1 Kon. 8:29, en 1 Kon. 18:15. Le 24.11 De 28.58 1Ki 8.29 18.15 7) daarop woont Te weten, op de ark. 8) cherubim. Zie Gen. 3:24. Ge 3.24
Copyright information for
DutKant