Genesis 45:7
14) voor ulieder Verg. boven, hfdst. 32, de aantekeningen vs. 3, Gen. 32:3. Ge 45.3 32.3 15) om u een Dat is, opdat in dezen algemenen nood gijlieden moogt onderhouden worden en de nakomelingen van u mogen overblijven. Anders, opdat er zou overblijven waarvan gij zoudt kunnen leven. 16) door een Anders, tot een grote verlossing, of ontkoming; zij wordt groot genoemd, ten aanzien van het wonderbare werk der goddelijke voorzienigheid, hierin klaarlijk blijkende; en van de grote weldaad hierdoor aan de Israelieten bewezen, die in zeer groten getale overblijven zouden. 2 Samuel 16:10
24) Wat heb ik met u te doen, Hebreeuws, wat [is] mij en ulieden? of wat hebben ik en gijlieden? te weten, met elkander te doen. Alsof hij zeide: Wat zijt gij mij altijd lastig met uw toorn en hevigheid, waardoor gij geneigd zijt terstond met het zwaard vaardig te zijn. Alzo onder, 2 Sam. 19:22; Richt. 11:12, enz. 2Sa 19.22 Jud 11.12 25) Ja, Of, dat hij vloekte. 26) gezegd: Versta dit niet eigenlijk alsof God, f uitwendiglijk door zijn woord, f inwendiglijk door zijn Heiligen Geest zulks zou hebben bevolen; maar, door gelijkenis, van de heimelijke regering en voorzienigheid Gods, door welke Hij dezen Sime den satan en zijn eigen boze lusten heeft overgegeven, en zijn boosheid, die hij van zichzelven had, alzo geregeerd, dat hij ze nu tegen David aanwendt, om dien vaderlijk te kastijden en te vernederen, en de boosheid van Sime daarna rechtvaardiglijk te straffen. Vergelijk 1 Sam. 18:10,11; 1 Kon. 22:21,22; 1 Kron. 21:1, en boven, 2 Sam. 12:11,12, onder, 2 Sam. 24:1. 1Sa 18.10,11 1Ki 22.21,22 1Ch 21.1 2Sa 12.11,12 24.1 27) zeggen: Te weten, tot den Heere. Alhoewel nu God David geen onrecht deed, zo beging nochtans Sime een grote misdaad, die David oordeelde strafbaar te zijn. Zie 1 Kon. 2:9. 1Ki 2.9
Copyright information for
DutKant