‏ Isaiah 62:4

13) De verlatene,

Te weten van God haren bruidegom, alsof gij niet meer zijne bruid of zijn volk waart; zie Jes. 60:15.

Isa 60.15

14) Het verwoeste;

Hebreeuws, verwoesting; dat is, het verwoeste; zie Hos. 1:10; 1 Petr. 2:10.

Ho 1.10 1Pe 2.10

15) Mijn lust

Dat is, God heeft een welgevallen aan haar, te weten aan Jeruzalem.

16) uw land:

Dat u de Heere gegeven had te bewonen; of uw land; dat is de inwoners van uw land.

17) Het getrouwde;

Dat is, het bewoonde.

18) uw land zal

Dat is, uw land zal bewoond worden, gelijk ene vrouw haren man bijwoont.

‏ Ephesians 2:3

9) wij allen eertijds

Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, hetwelk hij daarbij doet om te bewijzen, dat hunne bekering, zowel als die der heidenen, uit enkel genade was geschied.

10) onzes vleses,

Dat is, onze verdorven natuur, gelijk deze wijze van spreken doorgaans voorkomt, welke Paulus verklaart Rom. 8:7,8, enz.

Ro 8.7,8

11) den wil des vleses

Grieks, de willen; dat is, lusten en genegenheden des vleses.

12) der gedachten;

Het Griekse woord dianoia, betekent het verstand, of het redelijke deel van de ziel des mensen, hetwelk v¢¢r zijne bekering den mens ook niet dan tot ijdelheid en wereldse dingen drijft. Zie Rom. 1:22, en Rom. 8:7; Col. 2:18.

Ro 1.22 8.7 Col 2.18

13) van nature

Of door de natuur; dat is van onze geboorte of moeders lijf aan, gelijk dit woord natuur ook genomen wordt Gal. 2:15, en elders. Zie Job 14:4; Ps. 51:7; Joh. 3:6; Rom. 5:12,13,14.

Ga 2.15 Job 14.4 Ps 51.5 Joh 3.6 Ro 5.12,13,14

14) kinderen des toorns,

Dat is, den toorn Gods vanwege onze aangeboren zonde onderworpen. Zie Rom. 1:18, en Rom. 9:22.

Ro 1.18 9.22

15) de anderen;

Namelijk de heidenen. Zie Rom. 3:9, enz.

Ro 3.9

‏ 1 John 3:1

1) hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, [namelijk] dat

Of hoedanige; dat is, hoe grote weldaad Zijner liefde jegens ons. Hij spreekt zo om aan te wijzen de eerste oorzaak onzer gelukzaligheid; 1 Joh. 4:10.

1Jo 4.10

2) kinderen Gods

Namelijk door genadige aanneming tot kinderen en erfgenamen van God, daar wij tevoren kinderen des toorns waren. Zie Hos. 1:10; Rom. 8:14,15,16,17. Zie ook Ef. 1:5, en Ef. 2:3.

Ho 1.10 Ro 8.14,15,16,17 Eph 1.5 2.3

3) genaamd worden.

Dat is, zonden zijn, namelijk zo dat wij den naam met de zaak hebben, 1 Joh. 3:2. Zie dergelijke Luk. 1:32.

1Jo 3.2 Lu 1.32

4) kent ons

Namelijk voor kinderen Gods.

5) de wereld niet,

Dat is, de wereldse en ongelovige mensen; de menigte dergenen die buiten Christus zijn.

6) Hem niet kent.

Namelijk God, die onze Vader is; Joh. 16:3.

Joh 16.3

‏ Revelation of John 2:17

47) van het

De apostel ziet hier op de kruik met manna, die in het heilige der heiligen weggezet en bewaard werd, gelijk te lezen is Exod. 16:33,34; Hebr. 9:4, waardoor Christus, het brood des levens, die te Zijner tijd verschijnen zou, met al Zijn verdiensten en weldaden werd afgebeeld, gelijk in het brede wordt verklaard Joh. 6:31, enz. Hier wordt dus beloofd de nadere gemeenschap met Christus, en genieting van alle geestelijke weldaden, ook der heerlijkheid, die Hij ons heeft verworven gelijk hiervoor Openb. 2:7, door den boom des levens beloofd is; daar het den Vader behaagd heeft dat in Hem alle volheid zou wonen, en wij in Hem volmaakt zijn; Col. 1:19, en Col. 2:9,10.

Ex 16.33,34 Heb 9.4 Joh 6.31 Re 2.7 Col 1.19 2.9,10

48) een witten

Deze is de Heilige Geest, die in ons geweten deze keurstem des Vaders overbrengt, en getuigt dat wij om Christus' wil door het geloof in Gods oordeel vrijgesproken zijn van alle zonden en straffen waarvan 2 Cor. 1:22; een gelijkenis, genomen van de stemmingen der Grieken en Romeinen in het veroordelen of vrijspreken der misdadigers. Het veroordelen geschiedde door een zwarten keursteen, het vrijspreken door een witten. Zie iets dergelijks Hand. 26:10.

2Co 1.22 Ac 26.10

49) een nieuwen

Deze naam is, dat hij, die tevoren een kind des toorns en des verderfs was, nu tot een kind Gods en erfgenaam des eeuwigen levens gesteld wordt, gelijk Paulus spreekt Rom. 8:15.

Ro 8.15

50) welken

Want de natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn, maar wij hebben den Geest van Christus ontvangen, opdat wij zouden weten hetgeen ons van God geschonken is. Zie Joh. 14:17; 1 Cor. 2:9,10, enz.

Joh 14.17 1Co 2.9,10
Copyright information for DutKant